De rechtbank Den Haag heeft op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een procedure die is aangespannen voor de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en één journalist. De procedure betreft het gebruik van drones en het verschil dat er in regelgeving bestaat tussen het recreatief en professioneel gebruik van drones.
Feiten en achtergrond
Kort gezegd gelden voor het recreatief gebruik van drones minder regels dan voor het professionele gebruik ervan. NVJ c.s. betogen onder meer dat het juridische regime voor het professionele gebruik van drones in de weg staat aan een vrije nieuwsgaring en dat het onderscheid dat de wetgever maakt tussen beide typen gebruik van drones een schending oplevert van het gelijkheidsbeginsel. NVJ c.s. vorderen onder meer een verklaring van recht dat de Staat onrechtmatig handelt en een aanpassing van regelgeving.
De uitspraak
De Nederlandse Vereniging van Journalisten en de journalist zijn in het ongelijk gesteld, althans partijen worden met betrekking tot een aantal vorderingen niet ontvankelijk verklaard en een aantal vorderingen wordt afgewezen. Wat deze uitspraak in bijzonder is interessant maakt, is dat de rechtbank uitgebreid ingaat op de verhouding bestuurs- en privaatrecht en de toegang hiertoe, (de grenzen van) het collectief actierecht en de trias politica. De rechtbank gaat met bijzonder veel precisie stapsgewijs in op de deze onderwerpen.
Verhouding bestuursrechter en burgerlijke rechter
Het uitgangspunt is dat voor een behoorlijke taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter het ongewenst is dat tegelijkertijd voor beide rechters procedures over de verbindendheid van voorschriften worden gevoerd. Indien een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang bij de bestuursrechter openstaat of heeft opengestaan, waarin de voorschriften kunnen worden getoetst, leidt dit daarom in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring in een procedure bij de burgerlijke rechter. Echter in dit specifieke geval betreffen de vorderingen van de NVJ c.s. verklaringen voor recht en verboden en geboden die niet in een bestuursrechtelijke procedure kunnen worden gevorderd. Dit biedt de mogelijkheid voor de NVJ c.s. om de civiele procedure te doorlopen.
Collectief actierecht
De rechtbank begint met het uitgangspunt betreffende de ontvankelijkheid op basis van de collectieve actie op de voet van art. 3:305a BW. In de eerste plaats kan een rechtzoekende ontvankelijk worden verklaard indien zij opkomt voor de gebundelde belangen van personen die geen rechtsingang hebben in een met voldoende waarborgen omgeven rechtsingang bij de bestuursrechter. In de tweede plaats kan iemand ontvankelijk worden verklaard indien zij niet slechts opkomt voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar ook voor het algemeen belang van de rechten van een grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is. De rechtbank is uiteindelijk van oordeel dat de NVJ ontvankelijk is, echter niet met betrekking tot haar vordering aangaande de bezwaren tegen de kosten verbonden aan registratie en keuring en tevens niet-ontvankelijk in haar vordering met betrekking tot schadeplichtigheid van de Staat.
Trias politica
De rechter stelt dat zijn positie in het staatbestel met zich meebrengt dat hij de wetgever niet kan bevelen of verbieden om wetgeving in formele zin tot stand te brengen. De rechtbank oordeelt dat de op de Grondwet berustende verdeling van de bevoegdheden van de verschillende staatsorganen met zich meebrengt dat de rechter niet mag ingrijpen in de procedure van politieke besluitvorming en afweging van belangen. Echter, het op de voet van artikel 94 Gw buiten toepassing laten van formele wetgeving heeft een ander karakter dan een bevel wetgeving tot stand te brengen. De AmvB’s en ministeriële regelingen waarop de vorderingen van de NVJ zien, zijn volgens de rechtbank het resultaat van een proces van besluitvorming en afweging van belangen waarbij beoordelingsvrijheid toekomt aan de Staat. De op de Grondwet gebaseerde verdeling van bevoegdheden brengt echter ook ten aanzien van AmvB’s en ministeriële regelingen met zich dat de rechter niet vermag in te grijpen in deze. Het voorgaande staat reeds in de weg aan toewijzing van de vorderingen die betrekking hebben op een verbod om regelgeving op te stellen met een bepaalde inhoud. Ondanks dat de gevorderde verklaring voor recht geen bevel met ingrijpen tot gevolg inhoudt, is de rechtbank van oordeel dat daarvan evenzeer overschrijding van de aan de rechter in het staatsbestel toebedeelde bevoegdheid zou inhouden.
Conclusie
De Nederlandse Vereniging van Journalisten en de journalist zijn in het ongelijk gesteld, althans partijen worden met betrekking tot een aantal vorderingen niet ontvankelijk verklaard en een aantal vorderingen wordt afgewezen. De Staat is in deze procedure bijgestaan door Monique Rus, Edward Brans en Sikke Kingma.
Bron: Rb Den Haag 9 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13313