De gemeente draagt zorg voor handhaving van de geldende regels. Om een overtreder te dwingen de overtreding ongedaan te maken en de oude situatie te herstellen, kan het college van burgemeester en wethouders ertoe besluiten een herstelsanctie op te leggen. Dat kan in de vorm van een last onder dwangsom of bestuursdwang. Voordat de gemeente zelf overgaat tot het beëindigen van de overtreding, wordt de overtreder in zo’n geval eerst de kans geboden zelf een einde te maken aan de onrechtmatigheid. Daarbij stelt het college altijd een begunstigingstermijn. De lengte van die termijn is afhankelijk van de overtreding en het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen hoeveel tijd nodig is om de overtreding te stoppen. In een uitspraak van 16 juni jl. wijst de Afdeling erop dat de lengte van de begunstigingstermijn niet mag worden gekoppeld aan de verlening van een omgevingsvergunning ter legalisatie van een nieuw gebouw, in plaats van aan de tijd die nodig is om het onrechtmatig aanwezige gebouw te verwijderen.
Wat vooraf ging
De feiten
Aanleiding voor de uitspraak was een zaak over een geschil tussen buren in Alphen (Noord-Brabant). In 2015 besloot een inwoner van de gemeente Alphen-Chaam zijn houten schuur te vervangen door een garage en berging met een kap. De garage gebruikt hij vervolgens om zijn oldtimers in te stallen en te restaureren.
De buurman van de oldtimer-liefhebber is niet blij met het bouwproject. Vanaf zijn perceel heeft hij niet alleen zicht op de garage, ook vreest hij dat zijn woning daardoor lastiger te verkopen valt. Om die reden dient de buurman bij het college een handhavingsverzoek in, met als reden dat het bouwwerk niet binnen het geldende bestemmingsplan past.
De garage is immers gebouwd op een gedeelte van het perceel waaraan de bestemming “Bos-1” is toegekend. Op gronden met deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Het college ziet in dat het geldende planologische regime met de bouw van de garage wordt overtreden en besluit te handhaven.
De garage-eigenaar stelt tegen het handhavingsbesluit vervolgens met succes bezwaar in. Dit omdat het college tot de conclusie komt dat bij de eigenaar van de garage destijds de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat voor de bouw hiervan geen omgevingsvergunning was vereist. Een ambtenaar, werkzaam bij de Cluster Vergunningverlening, heeft hem in een e-mailbericht aangegeven dat de bouwtekeningen van de garage zijn getoetst aan de wetgeving en daaruit volgt dat het gebouw vergunningvrij is. Het college kent aan het belang van de garage-eigenaar bij honorering van de gerechtvaardigde verwachtingen zwaarder gewicht toe dan aan het belang dat is gediend met handhavend optreden. Het college herroept zodoende het handhavingsbesluit.
De uitspraak van 6 mei 2020
In de hierop volgende uitspraak van 6 mei 2020 oordeelde de Afdeling echter dat het college niet in redelijkheid van handhavend optreden had kunnen afzien. Daarbij overwoog de Afdeling dat de gemeenteambtenaar inderdaad gerechtvaardigde verwachtingen bij de garage-eigenaar had gewekt, maar dat in dit geval het algemeen belang van handhaving van de geldende regels en het belang van de buurman zou moeten prevaleren boven een beroep op het vertrouwensbeginsel.
De Afdeling draagt het college daarom op een nieuw handhavingsbesluit nemen dat tot doel heeft de overtreding van het bestemmingsplan ongedaan te maken. Ook moet het college een beslissing nemen over vergoeding van schade die de garage-eigenaar bij handhavend optreden zou lijden. De gerechtvaardigde verwachtingen zijn immers wel degelijk gewekt.
Het nieuwe besluit
Het college geeft gevolg aan de uitspraak van de Afdeling en last de garage-eigenaar onder oplegging van bestuursdwang de garage op uiterlijk 1 maart 2021 te verwijderen en verwijderd te houden.
Ondertussen heeft de garage-eigenaar een vergunningaanvraag ingediend voor het verplaatsen van de garage naar de voorkant van zijn perceel. Daarbij heeft de garage-eigenaar het college verzocht de begunstigingstermijn te verlengen tot twee maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning, die op 1 februari 2021 aan hem is verleend.
De buurman is het met de verlenging van de begunstigingstermijn niet eens en stelt beroep in bij de Afdeling.
Het oordeel van de Afdeling
De uitspraak van de Afdeling valt wederom uit in het voordeel van de buurman. Volgens de Afdeling bestaat er namelijk geen juridische basis voor de koppeling tussen de afbraak van een niet-toegestane garage op de oude locatie en de herplaatsing daarvan op een andere locatie. Zowel de lengte van de begunstigingstermijn voor verwijdering van de garage op de oude locatie als de schadevergoeding voor de garage-eigenaar in verband daarmee, staan los van de verlening van de omgevingsvergunning voor de verplaatsing.
Dat de lengte van de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag zijn dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. De begunstigingstermijn mag echter ook niet te kort zijn. Het bevoegd gezag zal daarom per geval moeten beslissen wat een geschikt tijdsbestek is.
In de onderhavige zaak koppelt het college de lengte van de begunstigingstermijn aan de verlening van een omgevingsvergunning, in plaats van aan de tijd die nodig is om de overtreding ongedaan te maken. De Afdeling zet een streep door deze benadering. Er bestaat geen grondslag op basis waarvan het college een koppeling heeft kunnen maken tussen de verwijdering van de illegale garage en de verlening van de omgevingsvergunning voor een nieuwe garage, en op basis daarvan van handhavend optreden kon afzien.
Raadpleeg hier de uitspraak van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1191.