Home Kennis Inroepen gegevens overschrijding geurnormen bij omliggende woningen: relativiteitsvereiste staat daaraan niet in de weg

Inroepen gegevens overschrijding geurnormen bij omliggende woningen: relativiteitsvereiste staat daaraan niet in de weg

21 juli 2023
Edward Brans
en
Marije van Mannekes

Geur zorgt regelmatig voor spanningen tussen varkenshouders en omwonende burgers. Zo kan de scherpe lucht van bijvoorbeeld ammoniak rondom een varkensbedrijf als zeer indringend worden ervaren. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat maximale uitstootnormen voor stankoverlast en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) werkt deze normen verder uit. Een uitspraak van 21 juni 2023 van de Afdeling illustreert dat de actualiteit wet- en regelgeving soms vooruit is en bevat bovendien een interessante overweging over het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Algemene wet bestuursrecht. Dit beginsel stond er in deze uitspraak niet aan in de weg dat een overlast ervarende omwonende gegevens over de nadelige gevolgen van geurnormoverschrijding bij woningen van derden betrekt in zijn betoog.

Waar ging de zaak over?

Een inwoner van Sevenum verzoekt aan het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas om intrekking dan wel actualisering van de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal op een in de buurt gelegen perceel. De verleende vergunning ziet daarnaast op het plaatsen van een luchtwasser met een gecombineerd luchtwassysteem en het veranderen van de milieu-inrichting zodat deze plaats kan bieden aan 1.800 dieren. De omwonende onderbouwt zijn verzoek met de stelling dat de vergunde bedrijfsvoering leidt tot een (ernstige) geuroverbelasing en aldus tot nadelige gevolgen voor zijn woonsituatie. Bovendien gaat het college er volgens hem in de vergunning ten onrechte vanuit dat het luchtwassysteem goed is voor een geuremissiereductie van 70%, terwijl uit een brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat volgt dat blijkens onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) de geuremissiereductie van gecombineerde luchtwassers jarenlang zwaar is overschat. In het rapport 'Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen' heeft de WUR geconcludeerd dat de geurreductie van gecombineerde luchtwassystemen in de praktijk veel lager is dan waar in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) van wordt uitgegaan. Naar aanleiding van de brief bestaat dan ook het voornemen om de in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) opgenomen reductiepercentages van luchtwassers naar beneden bij te stellen. Kortom, achteraf bezien had het college in de omgevingsvergunning niet mogen rekenen met de geuremissiefactor die aan het luchtwassysteem van dit type werd toegeschreven. Het college dient de vergunning dan ook in te trekken vanwege de ontoelaatbaar ernstige milieuschade die zal ontstaan, of impliciet te weigeren omdat de vergunninghouder nooit in staat zal zijn om aan de in de vergunning opgenomen geurreductie-eis van 85% te kunnen voldoen. Een andere mogelijkheid is dat het college de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning actualiseert aan de hand van de actuele milieu-inzichten, zo meent de overlast ervarende appellant.

Hoe oordeelt de Afdeling?

Na enkele voor de varkensstalhouder en het college onbevredigende rechtbank- en Afdelingsuitspraken en daarop volgend diverse nieuwe besluiten van het college, komen partijen opnieuw bij de Afdeling in hoger beroep.

Actualiteit geurnormen

De Afdeling oordeelt vervolgens dat het college in het verzoek tot intrekking dan wel actualisering van de omgevingsvergunning onder meer aanleiding had moeten zien om de geurbelasting nader te onderzoeken en aan de hand daarvan te beoordelen of de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt voor de omgeving van de inrichting.

Daarbij gaat de Afdeling onder meer in op het herziene rendement van de luchtwassystemen. In afwachting van nader onderzoek heeft de staatsecretaris immers besloten de geurreductiepercentages van gecombineerde luchtwassystemen voorlopig gelijk te stellen aan die van enkelvoudige luchtwassystemen. Dat betekent voor deze zaak dat voor het aangevraagde luchtwassysteem niet langer wordt uitgegaan van een geurreductie van 70%, maar van 30%. Op grond van artikel 2.30, eerste lid, van de Wabo zou het bevoegd gezag regelmatig moeten bezien of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Dat is hier sinds de in 2016 beschikbaar gekomen nieuwe inzichten door het college ten onrechte niet gebeurd. Het college heeft alleen de mogelijkheden tot het actualiseren van de omgevingsvergunning onderzocht en niet getoetst aan de hand van de dwingende (eerste lid) en discretionaire (tweede lid) intrekkingsgronden van art. 2.33, eerste respectievelijk tweede lid, Wabo. Daarin is onder d geregeld dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning in trekt, voor zover de inrichting ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en wijzigen van de voorschriften van de omgevingsvergunning daarvoor redelijkerwijs geen oplossing biedt.

Het college heeft met het (laat) ingediende "Rapport geur achtergrondbelasting, [locatie], Sevenum", dat volgens het college aantoont dat geen sprake is van ontoelaatbaar nadelige gevolgen als gevolg van de omgevingsvergunning, volgens de Afdeling niet verduidelijkt aan welke intrekkings- en wijzigingsgronden uit de Wabo is getoetst en aan de hand van welke criteria.

Uitspraak Rechtbank Oost-Brabant 16 juni 2023

In lijn hiermee ligt overigens een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:2931), gewezen enkele dagen voor deze Afdelingsuitspraak. In deze zaak vernietigde de rechtbank een vergunning die de gemeente Reusel-De Mierden verleende aan een veehouder in Hooge Mierde op basis van artikel 3, lid 4 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Artikel 3 lid 4 van de Wgv maakt het mogelijk om als veehouderij toch uit te breiden in situaties met te veel geurhinder door maximaal 50% van de milieuwinst door geurreducerende maatregelen te gebruiken om meer dieren te houden. Nadat een natuurorganisatie en omwonenden uit Hooge Mierde uit Lage Mierde daartegen op komen, waarbij zij aangeven van beide varkenshouderijen onder meer ernstige geurhinder te ervaren en uiteindelijk naar de rechter stappen, oordeelt de rechtbank dat bij de behandeling en vaststelling van de Wgv (en het amendement waarmee artikel 3, lid 4 van de Wgv aan de wet is toegevoegd) door de wetgever een strategische milieubeoordeling had moeten worden uitgevoerd. Dit brede milieuonderzoek, in bepaalde gevallen verplicht op basis van de Europese SMB-richtlijn, is volgens de rechtbank niet gemaakt en daarom had de gemeente artikel 3, lid 4 van de Wgv niet mogen gebruiken als basis voor vergunningverlening. De gemeente had wel van de Wgv mogen afwijken op basis van het Besluit crisis en herstelwet (BuChw) maar heeft deze weg hier niet gekozen. Nu de rechtbank daarnaast ook een motiveringsgebrek constateert (zo had de gemeente bijvoorbeeld een geurbeheersplan moeten opstellen en een goede norm voor de geurhinder van de brijvoerkeuken moeten formuleren) en meent dat de geluidsvoorschriften niet kloppen, vernietigt de rechtbank het besluit.

Relativiteitsvereiste

De Afdeling komt in de uitspraak van 21 juni 2023 ook nog met een interessante overweging over het relativiteitsvereiste. Daarbij stelt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het gaat om de geurbelasting voor de omgeving van de inrichting waarin niet alleen appellant maar ook andere omwonenden wonen. In het relativiteitsvereiste van art. 8:69a Algemene wet bestuursrecht ligt weliswaar besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt, zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen; dit staat er volgens de Afdeling echter niet aan in de weg dat een appellant – zoals in deze zaak het geval − ter onderbouwing van zijn stelling dat de overschrijding van een norm leidt tot nadelige gevolgen voor zijn woonsituatie, zich beroept op onderzoeksgegevens waaruit blijkt dat de norm ter plaatse van een woning van een derde in zijn directe omgeving wordt overschreden. Dit geldt ook voor normen die zien op geurbelasting. Die omgeving strekt zich volgens de Afdeling dus niet alleen uit tot de woning van appellant, maar ook tot die van andere omwonenden. De Afdeling gaat dan ook mee met het betoog van appellant en verklaart de hoger beroepen ongegrond. Het college moet opnieuw naar de vergunning kijken.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2418.