Home Kennis Wel een afwijking van een peilbesluit, maar géén handhavingsplicht

Wel een afwijking van een peilbesluit, maar géén handhavingsplicht

28 oktober 2022
Julian Kramer
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt in een uitspraak van 24 augustus 2022 tot de conclusie dat niet elke afwijking van een peilbesluit hoeft te leiden tot handhaving door de waterbeheerder. Ook niet als daarom wordt verzocht.

Waar gaat de zaak over?

Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard een handhavingsverzoek van een perceeleigenaar, om handhavend op te treden tegen een afwijking van het peilbesluit ‘Polder Prins Alexander en Eendragtspolder’, afgewezen. Volgens het college was er geen sprake van een overtreding in de zin van artikel 5.2, lid 2, van de Waterwet, waarin is opgenomen dat een peilbesluit, kort gezegd, moet worden gehandhaafd. Het college vond de afwijking van het peilbesluit gering en aanvaardbaar en wees het handhavingsverzoek af. De indiener van het verzoek kon zich niet vinden in de afwijzing en ging daarom uiteindelijk in beroep. Bij de rechtbank kreeg hij ook geen gelijk, en daarom wendde hij zich vervolgens tot de Afdeling.

Het oordeel van de Afdeling

Appellant stelde bij de Afdeling ten eerste dat in het vastgestelde peilbesluit had moeten worden uitgegaan van een waterpeil van -3.90 m NAP in plaats van -3.33 m NAP. Hierover overweegt de Afdeling dat het peilbesluit in rechte onaantastbaar is. Het college heeft het peilbesluit terecht als uitgangspunt genomen. Als appellant het niet eens is met het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil, kan bij het college een verzoek tot wijziging van het peil worden ingediend, aldus de Afdeling.

Ten tweede stelde appellant dat wanneer wel van een peil van -3.33 m NAP zou moeten worden uitgegaan, de fluctuaties van het waterpeil niet als geringe afwijkingen kunnen worden aangemerkt en niet binnen de zogenoemde beheersmarge vallen. De Afdeling overweegt in dit kader dat op de waterbeheerder in beginsel een inspanningsverplichting rust om het waterpeil zo goed mogelijk aan te houden. In de wijze waarop het peilbeheer wordt ingericht wordt evenwel beleidsruimte aan de waterbeheerder toegekend, aldus de Afdeling. De Afdeling wijst in dit verband ook op de toelichting bij het peilbesluit, waarin het volgende staat : “[d]e beheersmarge is de onvermijdelijke, tijdelijke afwijking van het streefpeil die optreedt door natuurlijke verschijnselen en ingrepen die nodig zijn om het streefpeil te handhaven.” Een beheersmarge van circa 5 cm, zoals door het college gehanteerd, acht de Afdeling in dit licht dus niet onredelijk.

De Afdeling kijkt tot slot naar de waterpeilmetingen die ten grondslag liggen aan het besluit: 42 metingen over een periode van 8 maanden. Gedurende deze maanden zijn er 5 overschrijdingen gemeten, waarbij het ging om een maximale afwijking van 6 cm ten opzichte van het waterpeil in het peilbesluit. De Afdeling concludeert dat op basis van deze metingen terecht is gesteld dat het college niet hoefde te handhaven aangezien de fluctuaties binnen de beheersmarge vielen.

Het nut voor de (water)praktijk

Deze uitspraak leert ons het volgende. Het in een peilbesluit vastgelegde waterpeil mag de waterbeheerder als uitgangspunt hanteren. Dat is doorgaans in rechte onaantastbaar. Geringe afwijkingen van dit waterpeil vallen binnen de zogenoemde beheersmarge. Hierdoor leidt niet elke afwijking van het peilbesluit tot een handhavingsplicht voor de waterbeheerder. Ook niet als hier specifiek om wordt verzocht door middel van een handhavingsverzoek. Zoals blijkt uit deze uitspraak zijn maximale afwijkingen van 6 cm ten opzichte van het waterpeil in ieder geval als gering aan te merken.

De volledige uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022 vindt u hier (ECLI:NL:RVS:2022:2464).