Ga naar hoofdinhoud
Home Kennis De registratieplicht voor de-minimissteun: de betekenis voor overheden

De registratieplicht voor de-minimissteun: de betekenis voor overheden

11 november 2025
Marleen Botman
en
Maartje de Wit

Met ingang van 1 januari 2026 zijn overheden verplicht om de verlening van de-minimissteun te registreren in een centraal register. Dat heeft de Europese Commissie zo bepaald in de reguliere de-minimisverordening en de DAEB de-minimisverordening die met ingang van 1 januari 2024 van kracht zijn. 


In dit blog bespreken wij het doel en de inhoud van de verplichting en de betekenis ervan voor overheden die de-minimissteun willen verlenen.

Naleving van de de-minimisplafonds

Een korte recap: op basis van de de-minimisverordeningen kunnen overheden staatssteun van geringe omvang aan ondernemingen verlenen, zonder dat deze staatssteun hoeft te worden gemeld bij de Europese Commissie. Er zijn in totaal vier de-minimisverordeningen: de reguliere de-minimisverordening, de DAEB-de-minimisverordening, de landbouw de-minimisverordening en de visserij de-minimisverordening. Deze verordeningen kennen alle een bepaald plafond: zo kan op basis van de reguliere de-minimisverordening tot € 300.000 euro per onderneming per drie jaar aan de-minimissteun worden verleend. Verder is het zo dat de-minimissteun met andere de-minimissteun kan worden gecumuleerd. In ons vorige blog zijn wij nader ingegaan op de voorwaarden waaronder de-minimissteun met andere (de-minimis)steun mag worden gecumuleerd.

Van belang is dat overheden controleren dat het totale bedrag aan de-minimissteun dat een onderneming in een periode van drie jaar ontvangt het totale toelaatbare plafond niet overschrijdt. Doet een overheid dat niet, en blijkt op een later moment dat een onderneming meer de-minimissteun heeft ontvangen dan toegestaan, dan is de overheid verplicht de verleende steun terug te vorderen.

Huidige situatie

Om de naleving van de de-minimisplafonds te waarborgen, zijn overheden op dit moment verplicht om een (schriftelijke of elektronische) verklaring te vragen van alle de-minimissteun die de betrokken onderneming gedurende een periode van drie jaar heeft ontvangen. Daarnaast stelt de overheid de betrokken onderneming (schriftelijk of elektronisch) in kennis van het steunbedrag en van het de-minimiskarakter ervan, onder verwijzing naar de betrokken de-minimisverordening.

De Commissie wil deze controle vereenvoudigen, de transparantie verbeteren en de administratieve lasten voor ondernemingen en overheden verminderen. Om die reden verplicht de Commissie de lidstaten om vanaf 1 januari 2026 de verlening van reguliere de-minimissteun en DAEB de-minimissteun te registeren in een centraal register (artikel 6 lid 1 reguliere en DAEB-de-minimisverordening).

Registratieverplichting

Ter naleving van deze verplichting kunnen lidstaten ervoor kiezen een nationaal register op te zetten of gebruik te maken van het register op EU-niveau (artikel 6 lid 1 reguliere en DAEB-de-minimisverordening). Nederland zal gebruik gaan maken van het Europese register (zie Europa Decentraal). Dit Europese register betreft een uitbreiding van het huidige Transparancy Award Module (TAM) register, waarin individuele staatssteun wordt geregistreerd die een bepaalde drempel overschrijdt en is verleend op basis van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, de Landbouwvrijstellingsverordening of de Visserijvrijstellingsverordening. Het Europese register is toegankelijk voor het publiek en staat inmiddels online.

In het register zal de naam van de begunstigde, het steunbedrag, de toekenningsdatum, de steunverlenende autoriteit, het steuninstrument en de betrokken sector worden opgenomen (op basis van de statistische classificatie van economische activiteiten in de Unie, de NACE-classificatie). De lidstaten moeten deze informatie uiterlijk twintig werkdagen na verlening van de de-minimissteun registreren (artikel 6 lid 2 reguliere en DAEB-de-minimisverordening). De lidstaten zijn daarnaast verplicht om zelf een register van de geregistreerde informatie bij te houden gedurende tien jaar vanaf de datum waarop de de-minimissteun is verleend (artikel 6 lid 3 reguliere en DAEB-de-minimisverordening).

Geldt de verplichting ook voor de-minimissteun aan de landbouw- en visserijsector?

Opvallend is dat in de landbouw de-minimisverordening een andere startdatum is genoemd: op basis van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om met ingang van 1 januari 2027 een centraal register op nationaal of EU-niveau te voeren (artikel 6 lid 1 landbouw de-minimisverordening). Voor de-minimissteun aan de landbouwsector wordt in de verordening dus een ruimere termijn gegund.

In de visserij de-minimisverordening is geen verplichte startdatum voor de invoering van een centraal register opgenomen. Wel is daarin bepaald dat lidstaten die een centraal register gebruiken, een hoger bedrag aan de-minimissteun aan ondernemingen in de visserijsector mogen verlenen: namelijk tot € 40.000 per drie jaar (in plaats van € 30.000) (artikel 3 lid 2 bis en artikel 6 lid 2 visserij de-minimisverordening).

Praktische betekenis

De invoering van een centraal register zal de controle op de naleving van de de-minimisplafonds moeten vergemakkelijken. Overheden kunnen in de toekomst op basis van het register beoordelen of de onderneming nog ‘de-minimisruimte’ over heeft of dat door de verlening van nieuwe de-minimissteun het de-minimisplafond wordt overschreden. Een verklaring van de begunstigde is dan in beginsel niet meer nodig.

Dit zal echter pas op zijn vroegst vanaf 1 januari 2029 het geval kunnen zijn. Voor de beoordeling van de naleving van de de-minimisplafonds moet immers worden gekeken naar een periode van drie jaar, dat wil zeggen: de afgelopen drie jaar. Het register zal de verklaring dus pas kunnen vervangen op het moment dat het register de gegevens over een periode van drie jaar bevat.

Verbonden ondernemingen

Daarnaast is een belangrijk aandachtspunt dat de drempelbedragen van de de-minimisverordeningen gelden per onderneming. Het kan voorkomen dat twee (of meer) ondernemingen een bepaalde band met elkaar hebben en daarom op grond van de de-minimisverordening als één onderneming moeten worden gezien. Dat is bijvoorbeeld het geval als een onderneming een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten heeft in een andere onderneming. In dat geval moet bij de verlening van de-minimissteun aan de ene onderneming rekening worden gehouden met de reeds verleende de-minimissteun aan de andere onderneming, omdat zij voor de toepassing van de de-minimisverordeningen als één onderneming moeten worden gezien.

Op basis van het centrale register zal voor de steunverlenende overheid echter niet direct duidelijk zijn met welke andere ondernemingen de betrokken onderneming is verbonden. In dat geval blijft de overheid voor die informatie afhankelijk van de onderneming die de-minimissteun aanvraagt. Op dat punt zal een verklaring ook na 1 januari 2029 dus nog noodzakelijk zijn.

Overgangssituatie

Hoe dan ook geldt tot 1 januari 2029 nog de huidige situatie. Dit betekent dat overheden onverminderd verplicht zijn om een de-minimisverklaring op te vragen bij de onderneming en de onderneming schriftelijk of elektronisch in kennis te stellen van de verlening van de de-minimissteun, inclusief het steunbedrag en een verwijzing naar de betreffende verordening. Deze verplichting is als zodanig als overgangsbepaling in de de-minimisverordeningen opgenomen (zie artikel 7 lid 4 van de reguliere, DAEB- en landbouw de-minimisverordening).

Met betrekking tot de verlening van de-minimissteun aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten, zal de verklaring langer relevant blijven. Dat is afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de registratieverplichting voor de-minimissteun aan deze sectoren.