Wat speelde? Door de vaststelling van het bestemmingsplan Ruimte voor de Rivier (hierna: bestemmingsplan) komen de ligplaatsen bij De Worp te vervallen. Als gevolg hiervan verliest de Rederij Eureka B.V. (hierna: Eureka) een aanlegvoorziening voor haar salonboten. Eureka dient hiervoor een verzoek om nadeelcompensatie in bij het college van burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: college). Daarnaast verzoekt Eureka de Afdeling om het college op grond van artikel 8:88 lid 1 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van schade die Eureka heeft geleden als gevolg van (onder meer) het feitelijk onrechtmatig handelen van de gemeente Deventer door het niet (tijdig) realiseren van een geschikte, alternatieve aanlegvoorziening.
Het college beoordeelt het verzoek van Eureka om nadeelcompensatie als een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade (als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro). Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding wegens feitelijk onrechtmatig handelen, voert het college aan dat zij hierover geen besluit heeft genomen. Als het college dat zou hebben gedaan, dan had Eureka daartegen geen beroep bij de bestuursrechter kunnen instellen, gelet op artikel 8:4 lid 1, aanhef en onder f van de Awb. Dit artikel bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake een vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Hierover kan alleen de burgerlijk rechter een oordeel vellen, aldus het college.
Hoe oordeelt de rechtbank? De rechtbank oordeelt dat het college het verzoek om nadeelcompensatie van Eureka te beperkt heeft opgevat en daardoor een onzorgvuldig voorbereid en onvolledig besluit heeft genomen. Volgens de rechtbank had het college een onderzoek moeten doen naar de juridische grondslag van de vordering om schadevergoeding.
Hoe oordeelt de Afdeling?Volgens de Afdeling heeft het college het nadeelcompensatieverzoek terecht beoordeeld als een aanvraag om tegemoetkoming in planschade. Eureka heeft in haar verzoek gesteld dat de schade een gevolg is van de kernbeslissing en het daaruit voortvloeiende bestemmingsplan. Voor zover de kernbeslissing de gestelde schadeoorzaak is, is van belang dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd was een besluit te nemen op een verzoek om nadeelcompensatie. Voor schade als gevolg van het bestemmingsplan kon het college krachtens art. 6.1 van de Wro mogelijk een tegemoetkoming in planschade toekennen.
Tot slot zendt de Afdeling het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 lid 1 Awb door aan de gemeenteraad van Deventer. Aangezien de gemeenteraad geen partij is in het geding kan de Afdeling dit verzoek in onderhavige procedure niet behandelen.
Wat kunt u met de zaak? De gestelde schadeoorzaak is bepalend voor de juridische grondslag van de vordering tot schadevergoeding (uit rechtmatig overheidshandelen). Deze uitspraak laat zien dat het bestuursorgaan het verzoek om vergoeding of tegemoetkoming (zo nodig) kan beoordelen in afwijking van de aanvraag. Hierbij is van belang dat in deze zaak het college ook niet bevoegd was om te oordelen over een nadeelcompensatieverzoek op grond van de kernbeslissing. Als het college dat wel was geweest, was de uitkomst mogelijk anders geweest.
ABRvS 2 november 2020, nr. 201905478/1/A2.