De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) blinkt niet uit in duidelijkheid op het punt van ruimtelijke plannen (zoals bestemmingsplannen) die voorzien in activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken. In twee uitspraken van 1 april 2015 (nrs. 201402973/1/R3 en 201308952/1/R3) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een duidelijke uitleg van de relatie tussen artikel 19j en artikel 19kd Nbw 1998, het verschil tussen intern en extern salderen en de te hanteren referentiesituatie. Deze aspecten spelen bij met name veehouderijen een belangrijke rol.
Plannen en stikstofdepositie
Op grond van artikel 19j Nbw 1998 moeten plannen getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Voor plannen die significante gevolgen kunnen hebben voor het betrokken Natura 2000-gebied moet een passende beoordeling worden opgesteld. In artikel 19kd Nbw 1998 is een apart regime voor de beoordeling van stikstofdepositie opgenomen. Per 25 april 2013 (Stb. 2013, 144
) is artikel 19kd Nbw 1998 gewijzigd, waardoor het artikel ook van toepassing is op plannen ex artikel 19j Nbw 1998. Het gewijzigde artikel 19kd Nbw 1998 maakt de vaststelling van een plan zonder passende beoordeling mogelijk (voor zover het gaat om het element stikstof), indien er per saldo geen toename van stikstofdepositie plaatsvindt.
Saldering van stikstofdepositie
Ruimtelijke plannen kunnen activiteiten bevatten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk wordt daarom gebruik gemaakt van saldering. Bij het salderen wordt de toename van stikstofdepositie op een habitattype door een nieuwe activiteit verrekend met de (gelijke of grotere) afname van stikstofdepositie door een bepaalde maatregel. De onderhavige uitspraken bevatten een duidelijk antwoord op de vraag welke vorm van saldering bij de beoordeling op grond van artikel 19kd Nbw 1998 kan worden meegewogen.
Referentiesituatie bij plannen
In de onderhavige uitspraken wijst de Afdeling allereerst op vaste rechtspraak. Daaruit volgt dat voor de beoordeling van de vraag of een bestemmingsplan leidt tot significante gevolgen moet worden uitgegaan van de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan als referentiekader. De Afdeling ziet in de wijziging van artikel 19kd Nbw 1998, dat nu ook geldt voor plannen, geen aanleiding om van deze jurisprudentie af te wijken. Het nemen van de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan doet volgens de Afdeling recht aan het derde lid van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Dit betekent dus dat niet benutte bouw- en gebruiksmogelijkheden die in een nieuw bestemmingsplan opnieuw worden bestemd en die kunnen leiden tot ontwikkelingen met mogelijk significante gevolgen, passend moeten worden beoordeeld. Dit geldt overigens niet in het geval deze bouw- en gebruiksmogelijkheden eerder passend zijn beoordeeld en die passende beoordeling nog actueel is. De Afdeling sluit daarmee aan bij de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu van 2 juli 2013 (kenmerk DGNR-PDJNG/13114907), waarin de Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de interpretatie van artikel 19kd.
Interne saldering, externe saldering
Als gezegd maakt de Afdeling in de onderhavige uitspraken duidelijk welke vorm van saldering kan worden meegewogen bij de beoordeling of sprake kan zijn van significante gevolgen, als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, Nbw 1998. Maatregelen die worden getroffen op het eigen (agrarisch)bedrijf, worden aangeduid als interne saldering. Een maatregel zoals het (gedeeltelijk) intrekken van een milieuvergunning van een ander bedrijf wordt aangeduid als externe saldering.
De Afdeling oordeelt dat bij de afweging op grond van artikel 19kd Nbw 1998 uitsluitend interne salderingsmaatregelen mogen worden betrokken. Indien daaruit de conclusie volgt dat er per saldo geen sprake is van toename van stikstofdepositie, dan hoeft er voor het plan (voor zover het gaat om het element stikstof) geen passende beoordeling opgesteld te worden. Externe salderingsmaatregelen moeten bij de afweging op grond van artikel 19kd Nbw 1998 buiten beschouwing blijven. Externe salderingsmaatregelen kunnen pas betrokken worden in de passende beoordeling. Bij die beoordeling kan de toepassing van een externe maatregel, zoals het (gedeeltelijk) intrekken van een omgevingsvergunning milieu van een ander bedrijf, worden betrokken, waarna beslist kan worden over de vaststelling van het plan.
Conclusie
In de onderhavige uitspraken wordt een duidelijke uitleg gegeven van de relatie tussen de artikelen 19j en 19kd Nbw 1998. Voor de praktijk is het van belang dat de Afdeling als referentiesituatie bij plannen de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan hanteert. Daarnaast ziet artikel 19kd, eerste lid, aanhef en onder b, Nbw 1998 uitsluitend op de situatie waarin sprake is van interne saldering. In het geval er sprake is van externe saldering, is volgens de Afdeling artikel 19kd Nbw 1998 niet van toepassing en dient dus een passende beoordeling te worden opgesteld.
Bronnen: AbRvS 1 april 2015 nrs. 201402973/1/R3 en 201308952/1/R3