De verhouding tussen de (geheimhoudings)bepalingen in de Gemeentewet en de Wob blijft voor spraakmakende rechtspraak zorgen. Op 28 februari 2018 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan over de openbaarmaking van persoonsgegevens die zijn vervat in (op grond van artikel 60, derde lid, van de Gemeentewet) openbaar te maken besluitenlijsten van vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk. Besluitenlijsten zullen niet zelden persoonsgegevens bevatten: ze zien immers op beslissingen naar aanleiding van verzoeken, aanvragen en bezwaarschriften van burgers. Hoe moet met dergelijke persoonsgegevens worden omgegaan in het licht van deze uitspraak én in het licht van de richtsnoeren van de Autoriteit Persoonsgegevens over actieve openbaarmaking van persoonsgegevens? Heeft de burger er recht op dat zijn persoonsgegevens uit de besluitenlijsten worden verwijderd, voorafgaand aan openbaarmaking? Over deze vragen gaat dit blogbericht.
Transparantie in het openbaar bestuur tegenover het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Beginselplicht tot openbaarmaking
Artikel 60, derde lid van de Gemeentewet bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders de besluitenlijst van zijn vergaderingen openbaar maakt. Een uitzondering geldt voor aangelegenheden ten aanzien waarvan op grond van artikel 55 van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd of ten aanzien waarvan openbaarmaking in strijd is met het algemeen belang.
De wettelijke beginselplicht tot openbaarmaking van de besluitenlijsten is op aandringen van de Kamer opgenomen, in het kader van de dualisering van het gemeentebestuur. De openbaarmaking van de besluitenlijsten beoogt de transparantie van de collegebesluitvorming te waarborgen. Het is één van de wettelijke voorzieningen die ertoe moeten bijdragen dat het college transparanter opereert, als tegenhanger van de overheveling van bestuursbevoegdheden naar het college. Dat de besluitenlijsten openbaar zijn betekent dat ook persoonsgegevens van burgers, die bijvoorbeeld aanvragen hebben ingediend, of bezwaar hebben gemaakt tegen besluiten van de gemeente, zichtbaar kunnen zijn in deze openbare lijsten.
Privacy
Dat het belang van openbaarheid en transparantie onder omstandigheden kan botsen met het belang van de behoefte aan privacy en dat op dat punt steeds een juiste en redelijke belangenafweging moet worden gemaakt, is goed voorstelbaar. Te meer nu openbaarmaking tegenwoordig betekent dat de besluitenlijsten eenvoudig online raadpleegbaar zijn. De geïnteresseerde hoeft voor raadpleging niet langer een bezoek aan de griffie te brengen.
De risico’s van het online publiceren van persoonsgegevens heeft (de voorganger van) de Autoriteit Persoonsgegevens in haar richtsnoeren in kaart gebracht. Deze risico’s zijn onder andere identiteitsfraude, cross-searching, datamining en profiling. Die risico’s worden in de hand gewerkt doordat via het internet snel en laagdrempelig gegevens kunnen worden geïndexeerd en opgespoord.
Afdeling: strijd met het openbaar belang?
In het hierboven geschetste spanningsveld heeft de Afdeling op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een procedure die aanhangig was gemaakt door een burger die een Wob-verzoek had ingediend en die na afloop van de daarover gevoerde bezwarenprocedure zijn naam en adresgegevens terugzag op de openbare besluitenlijst van het college. Hij had tevergeefs gevraagd om verwijdering van zijn persoonsgegevens uit de besluitenlijst en daarbij gewezen op de richtsnoeren van de Autoriteit Persoonsgegevens en de daar beschreven risico’s.
Strijd met openbaar belang
Vertrekpunt voor de beoordeling door de Afdeling is dat openbaarmaking van de besluitenlijst achterwege blijft, voor zover het aangelegenheden betreft waarvan openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang. In eerdere rechtspraak heeft de Afdeling overwogen dat onder openbaar belang onder omstandigheden ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan worden begrepen. In de wetsgeschiedenis (die dateert uit 2001-2002) is te lezen dat van de mogelijkheid van anonimiseren zeer terughoudend gebruik moet worden gemaakt. Dit relativeert de Afdeling met de constatering dat destijds geen rekening is gehouden met het grootschalige gebruik van het internet (en de daarbij behorende zoekmogelijkheden) dat sindsdien de realiteit is geworden.
Aard van het besluit is van belang
In de uitspraak van 28 februari 2018 oordeelt de Afdeling dat van “strijd met het openbaar belang” alleen sprake kan zijn wanneer het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van publicatie van de besluitenlijst. Bij het maken van deze afweging moeten twee elementen worden meegenomen. Enerzijds moet rekening worden gehouden met de aard van het besluit waarmee de betrokkene in verband wordt gebracht. Anderzijds moeten de risico’s die door de AP in kaart zijn gebracht in eerdergenoemde richtsnoeren bij de afweging betrokken worden.
In het voorliggende geval komt de Afdeling tot de conclusie dat de verzoeker onvoldoende heeft toegelicht waarom zijn persoonlijke levenssfeer ernstig zou worden aangetast doordat zijn initialen, achternaam en woonplaats op internet zijn gepubliceerd. De Afdeling hecht daarbij uitdrukkelijk belang aan de aard van het besluit waarmee die persoonsgegevens in verband worden gebracht.
Wel woonplaats, geen verdere adresgegevens
De bewijslast voor de onevenwichtigheid van de belangenafweging die aan de beslissing tot openbaarmaking van de persoonsgegevens ten grondslag ligt, rust echter niet geheel op de belanghebbende.
Het is aan het college om stil te staan bij de vraag of er argumenten zijn om ook het adres van een betrokkene te publiceren. In het voorliggende geval had het college niet kunnen toelichten wat het (door artikel 60, derde lid, van de Gemeentewet gediende) belang was om naast de naam en de woonplaats, ook de straat en het huisnummer van het adres van de Wob-verzoeker te publiceren.
Onder verwijzing naar de (door het de AP genoemde) risico’s van het op internet publiceren van persoonsgegevens, komt de Afdeling tot de slotsom dat voor díe adresgegevens geldt dat het belang van de persoonlijke levenssfeer meer weegt dan het belang van publicatie.
Daarmee is de uitspraak van de Afdeling genuanceerd en lijkt de wijze van beoordeling in lijn te zijn met zowel de richtsnoeren van de AP, als met de inhoud van de recentere brief aan de VNG, waarin een herhaalde oproep is opgenomen om terughoudend te zijn met openbaarmaking van persoonsgegevens.
Lessen voor gemeentebestuurders
De Afdeling (h)erkent de door de AP aan de orde gestelde belangen. Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat bestuursorganen vooraf (en naar aanleiding van verzoeken van burgers om verwijdering van hun persoonsgegevens uit besluitenlijsten) moeten stilstaan bij de vraag of – gelet op de aard van het besluit – de naam van de aanvrager/bezwaarmaker gepubliceerd moet worden in de desbetreffende besluitenlijst. Daarnaast – en daar treden de richtsnoeren van de AP nog meer op de voorgrond – moet worden bezien of (en welke) meerwaarde uitgaat van publicatie van adresgegevens van burgers.
Bronnen:
- ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:702
- ABRvS 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3364
- Brief van de Autoriteit Persoonsgegevens aan VGN van 13 oktober 2017
- College Bescherming Persoonsgegevens, Richtsnoeren “Actieve openbaarmaking en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer”, 28 augustus 2009