Nederland staat voor een grote transitieopgave in de mobiliteit. Als het aan het kabinet ligt, wordt elektrisch rijden het nieuwe normaal. Met het stijgende aantal elektrische auto’s op de Nederlandse wegen neemt ook de vraag naar oplaadpunten toe. Als gevolg van de tweede herziening van de Europese richtlijn energieprestatie gebouwen (EPBD III, zoals vastgesteld op 10 juli 2018) dienen lidstaten hun bouwvoorschriften aan te passen ter ondersteuning van de uitrol van laadinfrastructuur op parkeerterreinen bij woning- en utiliteitsbouw. Deze voorschriften dienen uiterlijk 10 maart 2020 geïmplementeerd te zijn. Nu deze datum al snel dichterbij komt en de resultaten van de consultatiefase van het besluit tot wijziging van het Bouwbesluit 2012 inmiddels bekend zijn, staan wij in dit blog nog eens stil bij de belangrijkste laadinfrastructuur-verplichtingen uit de richtlijn.
Verplichte laadinfrastructuur bij nieuwe utiliteitsbouw en woningbouw
Uit de richtlijn vloeit voort dat voor de oplevering van nieuwe woning- en utiliteitsbouw oplaadpunten en leidinginfrastructuur gerealiseerd moeten worden. Het aantal oplaadpunten is afhankelijk van het aantal op te leveren parkeervakken en het type bouw.
Utiliteitsbouw
Indien bij utiliteitsbouw meer dan tien parkeerplaatsen worden gerealiseerd, dient te worden voorzien in ten minste één oplaadpunt. Dit geldt zowel voor binnen als voor buiten het gebouw gelegen parkeervakken. Voor utiliteitsbouw geldt bovendien dat leidinginfrastructuur moet worden aangelegd (zogenaamde ‘loze leidingen’, met andere woorden goten voor elektrische kabels) voor ten minste één op de vijf parkeerplaatsen. Op deze manier worden bouwers verplicht voorbereidende maatregelen te treffen om de installatie van oplaadpunten voor elektrische auto’s op een later tijdstip mogelijk te maken.
Uit het verslag van de consultatiefase blijkt dat het ministerie van BZK geen uitzondering wil maken voor MKB-bedrijven en kleine ondernemers. Een specifieke uitzondering ligt niet voor de hand, omdat nationaal beleid ten aanzien van de uitrol van laadpunten er juist op is gericht meer laadpunten te realiseren bij het midden- en kleinbedrijf. Daarmee lijkt het ministerie geen toepassing te willen geven aan artikel 8 lid 4 van EPBD III, dat lidstaten de vrijheid geeft de voorschriften niet vast te stellen of toe te passen op gebouwen die in eigendom zijn van en worden gebruikt door kleine en middelgrote ondernemingen.
Woningbouw
Voor woningbouw geldt een iets andere eis. Bij woningbouw waarvoor minstens tien parkeerplaatsen worden aangelegd – ongeacht of deze zich binnen of buiten het gebouw bevinden – is de realisatie van een oplaadpunt weliswaar niet verplicht, maar dient wel voor elk parkeervlak leidinginfrastructuur te worden aangelegd. Hier dient bij de ontwikkeling van bouwplannen dus nu al rekening mee te worden gehouden. Daarmee probeert de richtlijn tegemoet te komen aan (toekomstige) elektrische rijders én woning- en vastgoedeigenaren. Door te voorzien in onmiddellijk beschikbare infrastructuur zijn de installatiekosten van oplaadpunten voor afzonderlijke eigenaren immers lager.
Verplichte laadinfrastructuur bij renovatie
Deze twee eisen voor woning- en utiliteitsbouw zijn eveneens van toepassing op gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan. Uit de EPBD-richtlijn volgt dat met ingrijpend wordt bedoeld renovaties waarbij de totale kosten hoger zijn dan 25% van de waarde van het gebouw. Voor parkeervakken die in een te renoveren woning- of utiliteitsgebouw zijn gelegen, gelden de laadinfrastructuur-verplichtingen enkel als de renovatie betrekking heeft op de parkeergelegenheid of de elektrische infrastructuur van het gebouw. Waar het gaat om parkeervakken die buiten een te renoveren woon- of utiliteitsgebouw zijn gelegen, gelden de verplichtingen voor laadinfrastructuur wanneer de renovatie betrekking heeft op de (elektrische infrastructuur van de) parkeergelegenheid. De plicht om te voorzien in laadinfrastructuur bij de renovatie van woning- of utiliteitsbouw vervalt overigens wanneer de kosten voor het aanleggen van oplaadpunten en loze leidingen meer dan 7% bedragen van de kosten van de volledige renovatie.
Verplichte laadinfrastructuur bij bestaande utiliteitsbouw
Voor alle bestaande utiliteitsbouw met meer dan 20 parkeerplaatsen dienen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2025 voorschriften voor de installatie van een minimumaantal oplaadpunten vast te stellen. Voor de implementatie van deze eis heeft de regering gekozen voor een minimum van één oplaadpunt. Deze oplaadpunten dienen vóór 2025 gerealiseerd te worden. Vanaf dat moment dient dus ieder parkeerterrein bij utiliteitsgebouwen van meer dan 20 parkeerplaatsen over minstens één oplaadpunt voor elektrische auto’s te beschikken. Meer mag natuurlijk ook.
Tot slot
De laadinfrastructuur-verplichtingen uit de EPBD III-richtlijn worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Na afdeling 5.3 van het Bouwbesluit wordt een afdeling toegevoegd, luidende: Afdeling 5.4 Laadinfrastructuur voor elektrische voertuigen, nieuwbouw en bestaande bouw. De artikelen uit deze afdeling (5.14 t/m 5.16) zullen, met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, beleidsneutraal worden omgezet naar het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Het zal in het Bbl gaan om de artikelen 3.87a en 3.87b (voor bestaande bouw); paragraaf 4.4.3 (voor nieuwbouw); en artikel 5.21c (voor verbouw).
Bij de implementatie van de richtlijn heeft de regering ervoor gekozen om op nationaal niveau niet meer te vereisen dan uit de richtlijn voortvloeit. Daarom is er niet voor gekozen om nationaal extra leidingdoorvoeren of laadpunten te verplichten, of ook verplichtingen op te nemen ten aanzien van elektrische fietsen en aanverwante elektrische voertuigen. Het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 (daterend van 10 oktober 2019) is inmiddels in het kader van de voorhangprocedure aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer.
Raadpleeg de volledige tekst van het Ontwerp-wijzigingsbesluit, hier het verslag van de resultaten van de consultatie en lees hier ons eerdere blogbericht over dit onderwerp.