Het opleggen van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom is een bevoegdheid en geen verplichting. Het bestuursorgaan beschikt over beleidsvrijheid en wordt geacht bij het nemen van het besluit om al dan niet te handhaven de relevante belangen in het specifieke geval af te wegen. Dat deze vrijheid in belangrijke mate is ingeperkt door het uitgangspunt van de beginselplicht tot handhaving laat een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 26 januari 2022 weer eens zien.
Wat speelde in deze zaak?
In het Oost-Brabantse Best heeft een agrariër een nieuwe varkensstal gebouwd. Bij controles constateren toezichthouders van de gemeente dat er in de stal een combiluchtwasser met een watergordijn en biologische wasser is geplaatst, in plaats van de vergunde combiluchtwasser met chemische wasser/waterwasser. Verder constateert de Omgevingsdienst naar aanleiding van een melding dat de stal ongeveer 1 meter dichter bij de naastgelegen sloot is gerealiseerd dan op basis van de omgevingsvergunning voor bouwen was toegestaan. Nadat een omwonende bij het college van burgemeester en wethouders van Best een handhavingsverzoek indient vanwege ervaren geuroverlast, de situering van de stal en het niet realiseren van de voorgeschreven landschappelijke inpassing, onderneemt het college actie. Het college besluit echter alleen te handhaven op de landschappelijke inpassing, en wijst het handhavingsverzoek voor het overige af. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de vergunninghouder met goede intenties een luchtwasser heeft gerealiseerd die theoretisch beter en milieuvriendelijker zou zijn dan de vergunde luchtwasser en waarvoor waarschijnlijk een omgevingsvergunning zou zijn verleend wanneer deze zou zijn aangevraagd. De omwonende kan zich hierin niet vinden en stelt beroep in bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelt, in het voordeel van de omwonende, dat de motivering van het college geen reden kan zijn om – bovendien in afwijking van het advies van de bezwarencommissie – van handhaving af te zien. Weliswaar zou deze omstandigheid een rol hebben kunnen spelen als, ter legalisering van de situatie, daadwerkelijk een aanvraag voor de andere luchtwasser zou zijn ingediend, maar nu de vergunninghouder willens en wetens een andere luchtwasser heeft geplaatst dan waarvoor hij een omgevingsvergunning heeft gekregen, moeten de gevolgen daarvan geheel voor zijn risico blijven, ongeacht de bedoeling die hij daarmee heeft gehad. Verder had het college, alvorens te weigeren, eerst moeten uitzoeken welke gevolgen de kortere afstand tot de buren voor het geluid uit de stal en de uitstoot van fijnstof heeft.
Het college betoogt daarentegen dat er sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de handhaving kon worden afgezien. Zo levert het alsnog plaatsen van de vergunde combiluchtwasser geen milieutechnisch voordeel op, en zou handhavend optreden hebben geleid tot ernstige financiële gevolgen met eventueel faillissement van de agrariër tot gevolg.
Oordeel Afdeling
Hier gaat de Afdeling echter niet in mee en grijpt daarbij terug op het uitgangspunt van de beginselplicht tot handhaving. Zoals in vaste jurisprudentie bepaald zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voorden wanneer er concreet zicht op legalisering bestaat, en ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het bestuursorgaan van optreden in die concrete situatie behoort af te zien.
In deze specifieke situatie doet zich volgens de Afdeling echter geen bijzondere omstandigheid voor op basis waarvan de conclusie zou kunnen worden getrokken dat dat handhaving in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Dat met de aanwezige combiluchtwasser dezelfde of betere resultaten zouden kunnen worden behaald dan met de vergunde combiluchtwasser is – wat daarvan ook zij – niet zo’n bijzondere omstandigheid. Het college had daarom niet van handhaving mogen afzien. De verleende vergunning zag op de gevraagde combiluchtwasser met chemische wasser en voor de gerealiseerde combiluchtwasser met een watergordijn en biologische wasser is destijds geen omgevingsvergunning aangevraagd. Die combiluchtwasser is dus simpelweg niet vergund en de staleigenaar heeft ook niet op een later moment die vergunning alsnog aangevraagd. Dat betekent dat de milieugevolgen van deze combiluchtwasser niet zijn beoordeeld.
Ook de gestelde omstandigheid dat handhaving ernstige financiële gevolgen zou kunnen hebben en zou kunnen leiden tot het faillissement van de agrariër, vormt volgens de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan kon afzien. Niet alleen heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat handhavend optreden daadwerkelijk tot een faillissement zal leiden, ook heeft de agrariër door een andere luchtwasser te plaatsen dan is vergund het risico genomen dat daartegen handhavend zou worden opgetreden met de financiële consequenties van dien. Kortom, het college had hier moeten handhaven. Deze uitspraak laat hiermee weer eens zien dat bestuursorganen met de beginselplicht tot handhaving niet te luchthartig kunnen omgaan. Dit gaat bovendien vooral op wanneer er een verzoek tot handhaving is ingediend, zoals in deze casus het geval.
Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022.