Wat speelde er?
Een drijver van een standplaats op de Haagse Markt verzocht het college om nadeelcompensatie. Zij meent onevenredig zwaar te zijn getroffen door de tijdelijke verplaatsing van de Haagse Markt en de toewijzing van een tijdelijke standplaats. Als gevolg van de verplaatsing was haar standplaats minder zichtbaar en minder herkenbaar voor klanten. Daarnaast kon zij op de tijdelijke standplaats niet langer haar volledig assortiment etaleren. Het college besloot dat in dit geval sprake is van een maatregel die alle ondernemers op de Haagse Markt in gelijke mate treft. Van een individueel belang die door de maatregel zodanig zwaar is getroffen waardoor het nadeel redelijkerwijs niet (geheel) ten laste van appellante kan blijven, is het college niet gebleken. Het verzoek om nadeelcompensatie is daarom afgewezen. Ook de rechtbank meende dat de situatie van appellante niet te onderscheiden is van de overige marktkooplieden van de Haagse Markt en liet de beslissing van het college in stand.
Hoe oordeelt de Afdeling?
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat het college ten onrechte zelf, zonder daarvoor advies te vragen aan een deskundige, het verzoek heeft afgewezen. Hierdoor heeft het college niet zorgvuldig, en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, gehandeld. De Afdeling gaat daar niet in mee. Volgens de Afdeling is in dit geval geen specialistische kennis of ervaring vereist waarover alleen een deskundige beschikt. Het college heeft daarom niet onzorgvuldig gehandeld door, ten behoeve van de besluitvorming, geen advies aan een deskundige te vragen.
Appellante voert verder aan dat haar situatie wel degelijk te onderscheiden is van andere ondernemers op de Haagse Markt. Sommige huren de standplaats namelijk slechts voor twee dagen in de week of krijgen de standplaats per dag toegewezen. Deze ondernemers kunnen beter anticiperen op omstandigheden die tot omzetverlies kunnen lijden, aldus appellante. Ook daar gaat de Afdeling niet in mee. Al had appellante vooraf geen mogelijkheden om de schade te beperken dan betekent dat niet per definitie dat zij de schade op de overheid kan afwentelen. Voor vele risicofactoren, zoals weersgesteldheid, invloed van de seizoenen, ziekte van werknemers, stakingen, normale omzetschommelingen en economische recessie, geldt dat de betrokken ondernemer daarop geen invloed heeft. Dit soort risicofactoren zijn inherent aan het drijven van een onderneming. De daardoor geleden schade behoort in beginsel tot het normale ondernemersrisico. Alles overziend komt ook de Afdeling tot het oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de maatregelen onevenredig zwaar is getroffen. Het hoger beroep is ongegrond.
Wat kunt u met deze uitspraak?
Deze uitspraak bevestigt dat de mogelijkheid bestaat om op een verzoek om nadeelcompensatie te beslissen zonder advisering door een onafhankelijke deskundige. Een bestuursorgaan is dus niet verplicht om zich bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie te laten adviseren door een onafhankelijke deskundige (of commissie). De verplichting bestaat alleen wanneer voor de beoordeling van het verzoek, in het kader van de zorgvuldigheid, specialistische kennis of ervaring is vereist.
ABRvS 18 maart 2020, nr. 201902762/1/A2 Nadeelcompensatie, advisering, onafhankelijke deskundige