Home Kennis Minister past terecht zeer spoedeisende bestuursdwang toe ter bescherming van verwaarloosde hobbydieren

Minister past terecht zeer spoedeisende bestuursdwang toe ter bescherming van verwaarloosde hobbydieren

21 januari 2025
Katrien Winterink
en
Marije van Mannekes

Artikel 5:31 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen bestuursdwang kan toepassen zonder voorafgaande last. Deze spoedeisende bestuursdwang betekent in de rechtspraktijk dat de sanctie wel eerst op schrift wordt gesteld door de overheid, maar dat de overtreder geen kans krijgt om de overtreding zelf op te lossen middels een begunstigingstermijn. In het geval van zeer spoedeisende situaties wordt de bestuursdwang direct toegepast (artikel 5:31, lid 2 Awb). Dat betekent dat deze ook niet eerst op schrift wordt gesteld. In een uitspraak van 1 oktober 2024 buigt het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich over de vraag of de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur terecht zeer spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast in een zaak over verwaarloosde hobbydieren.

Waar gaat de zaak over?

Een dierhouder heeft een perceel met daarop zestien Schotse hooglanders, vijf paarden, vier alpaca’s en twee hangbuikzwijnen. Op 13 januari 2022 brengen een toezichthouder en (toezichthoudend) dierenarts een eerste bezoek aan het perceel. Bij de Schotse hooglanders treffen ze zes kadavers aan en drie dieren die zodanig mager en futloos zijn dat ze geëuthanaseerd moeten worden. De minister neemt de zeven overgebleven Schotse hooglanders in bewaring. Zowel het euthanaseren als het in bewaring nemen van de dieren doet de minister met toepassing van zeer spoedeisende bestuursdwang. De paarden, alpaca’s en hangbuikzwijnen mogen blijven, maar ook met hen gaat het niet goed. De dieren zijn vies en de huisvesting is onhygiënisch en oncomfortabel. De minister draagt de dierhouder daarom op om de levensomstandigheden van de dieren te verbeteren.

Tijdens een tweede controlebezoek op 25 januari 2022 constateren de toezichthouders dat de paarden nog steeds niet over toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden beschikken. Bovendien zijn van twee dieren de hoeven erg onverzorgd en niet tijdig onderhouden. In de weide liggen voorwerpen waaraan de paarden zich kunnen verwonden en er is geen bescherming tegen slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s. In het verblijf van de hangbuikzwijnen doet zich een vergelijkbare situatie voor, met als bijkomende omstandigheid dat de dieren geen veilige toegang hebben tot drinkwater. De minister besluit nogmaals zeer spoedeisende bestuursdwang toe te passen: ook de vijf paarden en twee hangbuikzwijnen worden in bewaring genomen.

De dierhouder gaat in bezwaar. De minister verklaart beide bezwaren ongegrond, waarna de dierhouder in beroep gaat bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De dierhouder voert aan dat de minister haar een termijn had moeten gunnen voor herstel ter plaatse en had moeten onderzoeken of de dieren elders op het terrein konden worden gehuisvest. Daarnaast wist ze niet dat de Schotse hooglanders ziek waren, stelt ze dat de paarden wegens angst een apart behandelplan bij de hoefsmid hadden en dat de hangbuikzwijnen wel degelijk in hun drinkwaterbehoefte konden voorzien.

Oordeel College van Beroep voor het bedrijfsleven

Is er sprake van een overtreding?

Het College begint zijn oordeel met de constatering dat het ‘zonneklaar’ is dat de dierhouder de gestelde overtredingen heeft begaan. De dierhouder heeft de juistheid van de bevindingen in de rapporten en veterinaire verklaringen van de toezichthouder en (toezichthoudend) dierenarts immers niet betwist. Het College acht het onaannemelijk dat de Schotse hooglanders een dag voor het eerste controlebezoek geen ziekteverschijnselen vertoonden, omdat de kadavers al minimaal een week in staat van ontbinding verkeerden. De beroepsgronden over de paarden met hoefproblemen en de drinkwatervoorziening van de hangbuikzwijnen wijst het College eveneens af, omdat de dierhouder de door haar ingenomen stellingen niet heeft kunnen bewijzen.

Hoe zit het ook alweer met zeer spoedeisende bestuursdwang?

Vervolgens komt het College toe aan de vraag of de minister terecht heeft gehandeld. Naast een toelichting over artikel 5:31 Awb stelt het College dat artikel 5:29, eerste lid van de Awb de minister de bevoegdheid geeft om, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken mee te voeren en op te slaan. Blijkens artikel 3:2a van het Burgerlijk Wetboek is deze bepaling ook van toepassing op dieren, ook al zijn dieren officieel geen zaken.

Toepassing op het onderhavige geval

Wat betekent dit voor het onderhavige geval? Ten aanzien van het bezoek op 13 januari oordeelt het College dat de Schotse hooglanders onmiddellijk geneeskundige zorg nodig hadden en het toezichtrapport aannemelijk maakt dat het niet mogelijk was om ter plaatse tot een verbetering van de situatie te komen. Daarbij neemt het College ook eerdere ervaringen met de dierhouder in overweging, waarbij het verwijst naar zijn uitspraak van 6 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:589). In die uitspraak oordeelde het College dat de minister terecht spoedeisende bestuursdwang had toegepast, omdat de dierhouder haar Schotse hooglanders ook toen al slecht verzorgde. Het College acht de toegepaste handhaving daarom terecht vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en dierengezondheid.

Hetzelfde geldt voor de zeer spoedeisende bestuursdwang die op 25 januari 2022 is toegepast. Volgens het College maken de bij de controle aangetroffen situatie, het verscherpt toezicht waar de dierhouder onder stond wegens eerdere overtredingen en het feit dat op 13 januari al zeer spoedeisende bestuursdwang was toegepast, aannemelijk dat het niet mogelijk was om ter plaatse de situatie op een dierwaardige manier te verbeteren. Het direct meevoeren en onderbrengen van de paarden en hangbuikzwijnen was daarom vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid noodzakelijk.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 1 oktober 2024, ECLI:NL:CBB:2024:666.