Home Kennis Instandhoudingsplicht en verduurzaming van monumenten vs. de monumentale waarden

Instandhoudingsplicht en verduurzaming van monumenten vs. de monumentale waarden

16 januari 2020
Marije van Mannekes
en
Laura van der Meulen

Cultureel erfgoed bepaalt en kleurt voor een groot deel onze leefomgeving. Om het voortbestaan hiervan te waarborgen, zijn in de Monumentenwet van 1988 – en daarna de Erfgoedwet – de spelregels vastgelegd die gelden voor de omgang met beschermde monumenten. Het komt voor dat het van tijd tot tijd nodig is een monument aan te passen of te verbouwen, waarbij mogelijk historisch materiaal verloren gaat. Bij deze veranderingen zal steeds gezocht moeten worden naar een goede balans tussen de mogelijkheden van het monument en de wensen voor eigentijds gebruik. Zo ook in geval van verduurzaming van monumenten. Dat de manier waarop we kijken naar monumenten voor iedereen verschillend kan zijn, blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 december jl.

Waar ging de zaak over?

Badpaviljoen Hindeloopen in Friesland is sinds 1999 aangewezen als beschermd rijksmonument. Het werd rond 1913/1914 gebouwd aan de toenmalige Zuiderzeedijk en kenmerkt zich door elementen uit de Art Nouveau. De eigenaar van het badpaviljoen voert ten behoeve van onderhoud en de instandhouding van het pand een aantal werkzaamheden uit en vraagt hiervoor achteraf bij het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân een omgevingsvergunning (voor bouwen en voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor een beschermd rijksmonument) aan. Het college weigert deze vergunning. Daaraan legt het college een bouwhistorische verkenning en een tweetal adviezen ten grondslag. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is niet alleen onvoldoende rekening gehouden met de monumentale belangen van het paviljoen, maar zijn ook belangrijke monumentale en cultuurhistorische waarden verloren gegaan.

De eigenaar is echter van mening dat het college zonder problemen alsnog een omgevingsvergunning had kunnen en moeten verlenen. Dit vanwege de aantoonbare verbetering die met de werkzaamheden is bewerkstelligd, de zorgvuldigheid waarmee vervanging heeft plaatsgevonden en de kwaliteit van het eindresultaat. Het college kan zich in de termen verbetering en zorgvuldigheid echter niet vinden en meent dat er eerder sprake is van minachting van monumentale waarden. Alleen al met het verwijderen en (laten) vernietigen van het originele, uiterst zeldzame blikken plafond, waarvan niet is aangetoond dat het niet te redden viel, heeft de eigenaar het gebouw geweld aangedaan. Het conflict spitst zich verder toe op de kozijnen, de entreedeur, de schoorsteenkappen en het schilderwerk.

Eigenstandige keuzes

De rechtbank overweegt dat de eigenaar in deze kwestie zonder voorafgaand onderzoek, zonder het aanvragen van een omgevingsvergunning en zonder de daarbij behorende monumentale toetsing door deskundigen, is overgegaan tot het uitvoeren van werkzaamheden waarbij onderdelen van het pand onherstelbaar verloren zijn gegaan. Waar de eigenaar aangeeft dat sommige delen (zoals de kozijnen) zich in zo’n slechte bouwkundige staat bevonden dat ze niet meer te redden waren, heeft hij dit niet overtuigend met bewijs gestaafd. Een overgelegde verklaring van het bouwbedrijf dat de klus heeft gekregen, is daarvoor onvoldoende. Nu de keuzes geheel eigenstandig zijn gemaakt, is de exacte staat van bijvoorbeeld het plafond of de kozijnen bovendien niet langer meer na te gaan.

Ook was het niet aan de eigenaar om zelf tot het oordeel te komen dat met zijn oplossingen (bijvoorbeeld het verwijderen van de betonnen kappen van hoektorentjes) recht wordt gedaan aan het rijksmonument, omdat hiermee de uniformiteit weer zou worden teruggebracht. Aan deze acties had overleg en de aanvraag van een vergunning vooraf moeten gaan. Evenmin heeft de eigenaar een deskundig tegenadvies ingediend, waaruit volgt dat zijn oplossing wel degelijk recht doet aan het rijksmonument en de welstandseisen.

Instandhoudingsplicht

De instandhoudingsplicht voor rijksmonumenten, neergelegd in artikel 11, eerste lid van de Monumentenwet (en straks artikel 9.1 van de Omgevingswet), regelt dat een eigenaar moet zorgen dat zijn of haar rijksmonument zodanig onderhouden wordt dat behoud ervan gewaarborgd is. Met de instandhoudingsplicht kan het college een eigenaar die zijn rijksmonument niet onderhoudt aanspreken en in het uiterste geval handhavend optreden om het noodzakelijke onderhoud af te dwingen.

De eigenaar van het badpaviljoen stelt dat hij ruimschoots aan zijn instandhoudingsplicht heeft voldaan door de verschillende maatregelen uit te voeren, bijvoorbeeld het vervangen van houten kozijnen door hardhouten kozijnen en het aanbrengen van hoogwaardig isolerend glas. De instandhoudingsverplichting noopte bovendien tot het uitvoeren van de werkzaamheden, aldus de eigenaar. Het college heeft de omgevingsvergunning daarom in redelijkheid niet kunnen weigeren.

De rechtbank benadrukt dat de instandhoudingsplicht niet zo kan worden uitgelegd dat dat betekent dat een eigenaar vrij is het monument te verbouwen naar eigen inzicht. Het feit dat hij goed moet zorgen voor het monument, betekent niet dat hij monumentale waarden mag aantasten, vernietigen en/of niet zo veel als mogelijk hoeft terug te brengen.

Conclusie rechtbank

De rechtbank komt tot de conclusie dat het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat door de uitgevoerde werkzaamheden alsnog te vergunnen het rijksmonument zou worden aangetast en onherstelbare schade zou worden toegebracht aan de monumentale en cultuurhistorische waarden hiervan. Het algemeen belang dat is gediend bij het behoud van deze waarden mocht hier prevaleren boven het (financiële) belang van de aanvrager. Het legaliseren van de werkzaamheden is mede gelet op de ernstige aantasting van het rijksmonument, de monumentale waarden die daarbij verloren zijn gegaan en de negatieve adviezen van een tweetal deskundige instanties, niet mogelijk.

Een andere les die deze uitspraak leert is dat het uitgangspunt van de bescherming van monumentale en cultuurhistorische waarden ook geldt in geval van verduurzaming van monumenten. Waar het gaat om het plaatsen van dubbel glas, zoals hier aan de orde, vindt de rechtbank – indirect – het oordeel van het college dat dit dubbel glas geschikt moet zijn voor monumenten en niet van een zodanige invloed moet zijn dat daarmee de uitstraling van het pand verandert, in elk geval niet onredelijk. Omdat de bestaande regels van de Erfgoedwet overgeheveld worden naar de Omgevingswet is dit iets om ook in de toekomst goed voor ogen te houden bij de verduurzaming van monumenten!

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 20 december jl. Lees over de combinatie verduurzaming en monumenten meer in ons eerdere blog.