Home Kennis Illegaal gebruik woning toch toegestaan vanwege gerechtvaardigd vertrouwen

Illegaal gebruik woning toch toegestaan vanwege gerechtvaardigd vertrouwen

Het vertrouwensbeginsel kan er toe leiden dat moet worden afgezien van handhaving. Overtreders beroepen zich dan ook regelmatig op dit beginsel. “Ja, maar de ambtenaar zei dat de gemeente dit zou gedogen!” Echter niet altijd met even veel succes. In een uitspraak van 5 april 2023 slaagde een dergelijk beroep wel. Daar oordeelde de Afdeling dat een perceeleigenaar gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan eerdere toezeggingen van de gemeente, met als gevolg dat hij een perceel in strijd met het bestemmingsplan voor recreatief gebruik kon blijven aanwenden.

Waar ging de zaak over?

De eigenaar van een perceel in Zandvoort verhuurt zijn perceel voor recreatief gebruik. Een dergelijk gebruik als (recreatie)woning is echter in strijd met het bestemmingsplan. Zijn buurman ervaart overlast van de verhuur aan recreanten en vreest (brand)gevaar. Daarom dient hij bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort een verzoek in om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het perceel. Daarbij richt hij zich zowel op de vermeende permanente bewoning als op het recreatieve gebruik van het perceel. Het college wijst dit verzoek voor zover het gaat om permanente bewoning echter af omdat op het perceel niet permanent wordt gewoond. Voor wat betreft het recreatieve gebruik is het college van mening dat handhavend optreden wegens bijzondere omstandigheden voor de verhuurder onevenredige gevolgen heeft. Dit vanwege in het verleden, voorafgaand aan de aankoop van het pand, gedane toezeggingen aan de verhuurder. Naar aanleiding van uitlatingen, onder andere gedaan door een juridisch adviseur ruimtelijke ordening van de Omgevingsdienst IJmond en een medewerker van de gemeente Zandvoort, had de verhuurder erop mogen vertrouwen dat zijn perceel gebruikt mocht worden voor recreatieve doeleinden. Het vertrouwensbeginsel vormt voor het college dan ook aanleiding om van de beginselplicht tot handhaving af te wijken. De buurman meent echter dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De gemeente moet volgens hem gewoon handhavend optreden.

Beoordelingskader vertrouwensbeginsel

Het beoordelingskader van een beroep op het vertrouwensbeginsel kent drie stappen. Allereerst moet degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit hij of zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe.

Ten tweede is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheid redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Er is dan ook geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen als hij of zij besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag.

Wanneer voldaan is aan de hiervoor genoemde vereisten volgt ten slotte een belangenafweging en kunnen andere belangen alsnog zwaarder wegen dan het belang van degene die zich op het vertrouwensbeginsel beroept. In dat geval zal een beroep op het vertrouwensbeginsel alsnog niet slagen. Daarbij zijn alle feiten en omstandigheden van belang.

Hoe oordeelt de Afdeling?

De Afdeling gaat mee in het betoog van het college en oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel in deze zaak slaagt. Uit een brief van de gemeente aan de verhuurder blijkt immers dat het gebouw als recreatiewoning wordt gezien. Bovendien volgt uit een andere brief dat in de toelichting van het bestemmingsplan expliciet is aangegeven dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen permanente bewoning van de recreatiewoning. De verhuurder kon aan uitlatingen van de gemeente daarom gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij zijn woning recreatief mocht verhuren. De Afdeling neemt hierbij verder in aanmerking dat het college heeft erkend dat de perceeleigenaar gesprekken heeft gevoerd met een medewerker van de afdeling Omgevingsbeleid van de gemeente Zandvoort, waarbij steeds is gezegd dat het pand een recreatiewoning is die ook als zodanig kan worden gebruikt.

Bovengenoemde uitlatingen zijn verder ook daadwerkelijk toe te rekenen aan het college nu deze binnen de bevoegdheid van het college vallen. Een deel van de uitlatingen zijn weliswaar gedaan door een medewerker van de omgevingsdienst, maar dat maakt geen verschil. De omgevingsdienst voert in mandaat uitvoeringstaken uit van de gemeente Zandvoort. Dat de omgevingsdienst uitvoeringstaken op zich neemt, neemt niet weg dat het college het bevoegde orgaan is voor handhavingszaken. De Afdeling ziet geen reden waarom dat oordeel anders uit zou vallen. Nader onderzoek naar de juistheid van de mededelingen van deze medewerker, zoals volgens de buurman door de perceeleigenaar had moeten plaatsvinden, was dan ook niet nodig.

Tenslotte oordeelt de Afdeling dat het belang van de buurman weliswaar zwaar weegt, maar dat dit in deze zaak niet doorslaggevend is. De buurman heeft slechts in algemene zin gesteld dat hij overlast ondervond. Van structurele of frequente overlast is geen sprake. Onder die omstandigheden hoefde het college het algemeen belang bij handhaving en het belang van de buurman niet zwaarder te laten wegen dan het belang van de verhuurder bij het honoreren van het bij hem gewekte vertrouwen.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023.