Kern van de zaak
De Afdeling verlaat de grondentrechter nu ook bij planschadezaken en andere nadeelcompensatiezaken in het omgevingsrecht. Daarnaast laat de Afdeling zien hoe om te gaan met de handvatten uit de aanvullende overzichtsuitspraak (van 3 november 2021) voor het bepalen van de hoogte van het normaal maatschappelijk risico.
Wat speelde?
Appellant verzoekt om een vergoeding in planschade voor de waardedaling van zijn woning door twee omgevingsvergunningen voor het plaatsen van een condensator en reclamewerk en de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan waardoor uitbreiding van een supermarkt mogelijk wordt. Het college van burgemeester en wethouders van Bunnik (hierna: het college) wijst dit verzoek af. Hieraan ten grondslag legt het college het advies van Thorbecke B.V. (hierna: Thorbecke). Thorbecke concludeert dat het nieuwe bestemmingsplan “J.F. Kennedylaan e.o. Bunnik” tot licht planologisch nadeel leidt, maar dat dit nadeel geheel valt binnen het normaal maatschappelijk risico van 5%.
Omdat Thorbecke de omgevingsvergunningen niet heeft betrokken bij zijn advies, heeft het college zijn motivering voor de afwijzing van het planschadeverzoek aangevuld met een besluit van 10 maart 2020. Hierin brengt het college naar voren dat de omgevingsvergunningen zijn verleend in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen en geen schadeoorzaken zijn als bedoeld in artikel 6.1 lid 2 van de Wro.
In beroep voert appellant alleen gronden aan over de gestelde planschade door de omgevingsvergunningen. De rechtbank kwalificeert deze omgevingsvergunningen als omgevingsvergunningen voor het bouwen van een bouwwerk, en concludeert dat dergelijke omgevingsvergunningen geen schadeoorzaak zijn als bedoeld in artikel 6.1 lid 2 van de Wro.
Hoe oordeelt de Afdeling?
In deze samenvatting beperken wij ons tot een bespreking van de grondentrechter en het normaal maatschappelijk risico (hierna: NMR).
De grondentrechter
In hoger beroep richt appellant zijn pijlen op de gestelde planschade door het nieuwe bestemmingsplan. Daarbij betoogt appellant dat uit de vijftig producties die hij had ingediend bij de rechtbank blijkt dat zijn beroep ook betrekking had op de weigering van zijn verzoek om tegemoetkoming in planschade door het nieuwe bestemmingsplan.
Voorheen oordeelde de Afdeling dat een voor het eerst in hoger beroep bij haar aangevoerde grond buiten beschouwing moet blijven, als de belanghebbende die grond redelijkerwijs al bij de rechtbank naar voren had kunnen brengen. Dit wordt wel de grondentrechter tussen beroep en hoger beroep genoemd. In de uitspraak van 9 februari 2022 (zaaknr. 202102941/1/A3) heeft de Afdeling ervoor gekozen om de grondentrechter alleen te hanteren binnen het omgevingsrecht en niet langer daarbuiten, ook niet in zaken over besluiten waarbij belangen van derden betrokken (kunnen) zijn. In deze uitspraak geeft de Afdeling aan dat zij met zaken op het gebied van het omgevingsrecht niet mede heeft bedoeld planschade- of nadeelcompensatiezaken. De Afdeling verlaat de grondentrechter nu dus ook bij planschade- en nadeelcompensatiezaken. Er gelden wel twee beperkingen voor het aanvoeren van nieuwe gronden in hoger beroep. Gronden die uitdrukkelijk zijn prijsgegeven, worden buiten beschouwing gelaten als zij in hoger beroep (opnieuw) worden aangevoerd. Daarnaast kan op een gegeven instemming met een door de rechter in eerste aanleg gekozen werkwijze in hoger beroep niet worden teruggekomen. Deze beperkingen doen zich in deze zaak niet voor, aldus de Afdeling.
Beoordeling van de omvang van het NMR
In het sluitstuk van deze uitspraak past de Afdeling de handvatten voor het bepalen van de hoogte van het NMR toe uit de aanvullende overzichtsuitspraak van 3 november 2021 (zaaknr. 202002187/1/A3). In deze overzichtsuitspraak geeft de Afdeling twee indicatoren aan de hand waarvan het NMR kan worden vastgesteld. Deze indicatoren zijn: (i) past de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving (ii) en het gedurende een reeks van jaren gevoerde beleid. Indien aan beide indicatoren wordt voldaan, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% toepassen. Deze drempel moet naar beneden worden bijgesteld, zodra (één van) de indicatoren gedeeltelijk of niet opgaan.
De Afdeling vindt dat Thorbecke niet toereikend heeft gemotiveerd dat de nieuwe planologische ontwikkelingen geheel passen binnen het in een reeks van jaren gevoerde planologisch beleid. Bij het in stand houden van het dorpse karakter en de wens winkelvoorzieningen bereikbaar te houden past uitbreiding van de enige supermarkt in het dorpscentrum, zoals in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk is gemaakt. Het nieuwe bestemmingsplan maakt in het centrum echter ook omvangrijke nieuwe bebouwing mogelijk. Uit het advies van Thorbecke blijkt niet dat deze laatste planologische ontwikkeling past in het gedurende een reeks van jaren gevoerde planologisch beleid. Naar het oordeel van de Afdeling passen de nieuwe planologische ontwikkelingen gedeeltelijk in het in een reeks van jaren gevoerde planologisch beleid. Daarmee is niet volledig aan beide indicatoren voldaan, maar slechts aan één. De Afdeling oordeelt daarom dat in deze zaak een normaal maatschappelijk risico van 4% redelijk is.
Wat kunt u met de zaak?
De grondentrechter gaat niet meer op in planschadezaken en andere nadeelcompensatiezaken in het omgevingsrecht. Gronden die voor het eerst worden aangevoerd in hoger beroep worden dus niet meer per definitie buiten beschouwing gelaten. Houd er dus rekening mee dat de kaarten na de beroepsprocedure opnieuw kunnen worden geschud. Daarnaast laat deze uitspraak een duidelijke toepassing zien van de handvatten uit de aanvullende overzichtsuitspraak inzake het NMR.
ABRvS 9 maart 2022, zaaknr. 202100368/1/A2
Planschade, grondentrechter, normaal maatschappelijk risico