Ga naar hoofdinhoud
Home Kennis Geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel vanwege opvolgen aanwijzingen toezichthouder

Geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel vanwege opvolgen aanwijzingen toezichthouder

25 november 2025
Nina Eijpe

Wie zich in een handhavingszaak beroept op het vertrouwensbeginsel, moet aannemelijk maken dat er van de kant van de overheid toezeggingen zijn gedaan waaraan een gerechtvaardigd vertrouwen kon worden ontleend dat niet zou worden gehandhaafd. Als sprake is van een toezegging waaraan een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend is het de vraag of de toezegging kan en moet worden nagekomen. Het nakomen van de toezegging wordt daarbij afgewogen tegen andere betrokken belangen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang is gediend met handhaving. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daardoor niet snel.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan ook ruimte bestaan zonder een concrete toezegging. Andere gedragingen zoals het niet-reageren of stilzitten door een bestuursorgaan kunnen leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Op 29 oktober jl. deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) uitspraak in een zaak waarin de gedragingen van een toezichthouder leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.

Wat speelde er in deze zaak?

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college) legt de eigenaar van een Amsterdams pand bij besluit van 12 maart 2021 een last onder dwangsom op, wegens het bouwen in afwijking van de omgevingsvergunning voor het aanbrengen van drie afvoerbuizen aan de achterzijde van het pand. Voor het aanbrengen van de afvoerbuizen is in 2012 een vergunning verleend. De afvoerbuizen hebben een kleinere diameter en zijn op een andere manier gemonteerd dan met de vergunning is toegestaan. Ook zijn er in het verleden meldingen geweest van geluid- en geurhinder.

De eigenaar van het pand is het niet eens met de last onder dwangsom en gaat in bezwaar en vervolgens in beroep. De eigenaar betwist niet dat sprake is van een overtreding, maar doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing heeft de eigenaar een verklaring van de voormalig huurder overgelegd, waarin de huurder heeft verklaard dat de afvoerpijpen destijds zijn aangebracht op aanwijzing en met goedvinden van een gemeentelijke toezichthouder.

De rechtbank oordeelt in beroep dat onvoldoende blijkt dat sprake is geweest van een toezegging van de toezichthouder dat niet handhavend zou worden opgetreden. Bovendien, als al sprake zou zijn geweest van een toezegging, hoefde het gewekte vertrouwen in dit geval niet te worden nagekomen. De rechtbank is het met het college eens dat het belang van een omwonende om niet geconfronteerd te worden met geluid- en geurhinder in dit geval zwaarder moet wegen.

In hoger beroep voert de eigenaar aan dat de toezichthouder de door de voormalig huurder verklaarde gang van zaken – dat de afvoerpijpen op zijn aanwijzingen en onder zijn goedkeuring zijn aangebracht – nooit heeft ontkend. In hoger beroep wordt ook naar voren gebracht dat geen sprake is van geluid- en geurhinder.

Hoe oordeelt de Afdeling?

Naar het oordeel van de Afdeling is onder de gegeven omstandigheden wel degelijk sprake van een vertrouwenwekkende toezegging. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de voormalig huurder. Het is dan ook aannemelijk dat sprake is van uitlatingen of gedragingen (van de toezichthouder) op grond waarvan de eigenaar de gerechtvaardigde verwachting mocht hebben dat het college niet handhavend zou optreden tegen de wijze waarop de afvoerpijpen zijn gemonteerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de toezichthouder niet heeft betwist dat hij enkele malen ter plaatse is geweest en dat de afvoerpijpen overeenkomstig zijn eigen aanwijzingen zijn gemonteerd. Uit het dossier blijkt dus dat de toezichthouder wist dat de afvoerpijpen in afwijking van de omgevingsvergunning waren aangebracht. Vast staat dat het college jarenlang niet handhavend heeft opgetreden, terwijl na de controle bij de oplevering al duidelijk was dat de afvoerpijpen anders waren aangebracht dan vergund.

Ook het oordeel van de rechtbank dat het gewekte vertrouwen in dit geval niet hoefde te worden gehonoreerd houdt geen stand. Volgens de Afdeling heeft het college de belangen in dit geval niet goed afgewogen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college op de zitting heeft laten blijken dat het belang van handhaving met name ligt in het afwijkende verloop van de afvoerbuizen, omdat dit in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Daaruit begrijpt de Afdeling dat het college aan de afwijkende diameter van de afvoerbuizen geen zwaar gewicht toekent. Tot slot heeft het college op de zitting bevestigd dat er na het verzegelen van een afzuiginstallatie in 2019 geen meldingen over geluid- of geuroverlast zijn ontvangen en dat ook het college zelf niet heeft vastgesteld dat nog sprake zou zijn van geluid- of geuroverlast.

De Afdeling concludeert dat het college de gewekte verwachtingen ten aanzien van de wijze waarop de buizen zijn gemonteerd, het geringe gewicht dat het college aan de afwijkende diameter toekent en de omstandigheid dat belangen van derden niet lijken te worden geschaad door het achterwege blijven van handhavend optreden, niet bij de belangenafweging heeft betrokken. De Afdeling vernietigt het besluit en het college zal een nieuw besluit moeten nemen.

Wat kunt u met deze uitspraak?

Deze uitspraak laat zien dat ook gedragingen van een toezichthouder kunnen worden gezien als een toezegging, waar het college rekening mee moet houden. In dit geval bestaat gerechtvaardigd vertrouwen dat niet handhavend zal worden opgetreden vanwege de aanwijzingen van de toezichthouder in combinatie met het langdurig stilzitten van het college, in de wetenschap dat sprake is van een overtreding.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:5198).