Wanneer een EU-lidstaat afvalstoffen binnen Europa wil vervoeren, naar andere delen van de wereld wil overbrengen of vanuit andere werelddelen naar de EU wil halen, gelden er Europese voorschriften voor het vervoer van afval. Deze zijn neergelegd in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Hierin zijn procedures en controleregelingen geregeld, met als hoofddoel de bescherming van het milieu. Een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 24 januari 2020 maakt nog eens duidelijk dat wanneer een bedrijf een beroep wil doen op normen uit de EVOA, deze bepalingen geen horizontale werking kennen tussen particulieren onderling. Bovendien kan bij het schenden van verplichtingen uit de EVOA pas sprake zijn van een onrechtmatige daad als er een voldoende verband bestaat tussen het geschonden belang en het doel van de EVOA, namelijk de bescherming van het milieu.
Waar ging de zaak over?
In opdracht van een Nederlandse afnemer is baggerspecie van partij 1 (de (eerste) producent) via partij 2 vanuit België naar Nederland vervoerd. Nog voordat de specie is aangekomen op de plek van bestemming, blijkt dat de uiteindelijke afnemer een deel van deze specie weigert. Omdat de vracht ergens naartoe moet, komt de partij 2 met het bedrijf Sagro overeen dat het geweigerde deel op het opslagterrein van Sagro wordt gestort, waar het ongeveer 30.000 m² in beslag neemt. Daar zou het tijdelijk, gedurende ongeveer een maand, blijven liggen en worden ontwaterd ten behoeve van een nieuwe Nederlandse afnemer. Een en ander is in een overeenkomst tussen partij 2 en Sagro vastgelegd. De baggerspecie ligt echter veel langer dan de afgesproken maand, ondanks sommaties van Sagro aan het adres van de producent en partij 2 om te zorgen voor verwijdering en het betalen van de rekening. Met de opslag zijn immers kosten gemoeid. Bovendien lijdt Sagro schade omdat zij het terrein niet kan exploiteren en haar plannen tot herinrichting en renovatie van het terrein niet kan uitvoeren. Sagro verzoekt de Rechtbank Midden-Nederland middels een voorlopige voorziening te beslissen tot ontruiming van het opslagterrein en toewijzing van een geldvordering.
Daaraan legt Sagro niet alleen de gesloten overeenkomst ten grondslag, maar ook de EVOA. Deze verordening is zoals gezegd van toepassing bij het uitvoeren, invoeren of door een EU-lidstaat vervoeren van afval en brengt volgens Sagro met zich mee dat de eerste producent van de baggerspecie te allen tijde verantwoordelijk blijft voor die afvalstof, totdat de baggerspecie rechtsgeldig en in overeenstemming met de EVOA is overgedragen aan een opvolgend eigenaar. Als de overbrenging om wat voor reden dan ook niet kan worden voltooid, rust op de eerste producent een zelfstandige verplichting tot terugname en zo nodig tussentijdse opslag ervan.
Bovendien is het handelen van de eerste producent en partij 2 volgens Sagro (onder meer) onrechtmatig: betrokkenen voldoen niet aan hun wettelijke verplichting om de baggerspecie weg te nemen en dat is in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Beslissing voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter gaat deels mee in dit betoog. De baggerspecie moet inderdaad van het terrein van Sagro verwijderd worden door partij 2.
Uit de opdrachtbevestiging en de daaraan voorafgegane e-mailwisseling blijkt dat bij het ontwateren van de baggerspecie werd uitgegaan van een productie van 6.000 m² per week, een droogtijd van maximaal 5 dagen en afvoer van het materiaal aan het einde van de week. Daarbij is niets geregeld voor de situatie dat de baggerspecie na het ontwateren niet door de nieuwe afnemer of een andere derde zou worden afgenomen, zoals nu het geval is. Sagro is op grond van de gesloten overeenkomst echter niet verplicht om de baggerspecie voor onbepaalde tijd op haar terrein op te slaan en heeft er spoedeisend belang bij dat het opslagterrein wordt ontruimd.
De voorzieningenrechter volgt Sagro echter niet waar het gaat om de toepasselijkheid van de EVOA in deze zaak. In tegenstelling tot wat Sagro beweert, kan de eerste producent van de baggerspecie niet rechtstreeks op de verplichtingen uit de EVOA worden aangesproken. Aan deze verordening komt alleen directe werking toe in die zin dat wat daarin bepaald is zonder omzetting in nationale wetgeving van toepassing is in Nederland en direct moeten worden nageleefd door de betrokken partijen. Dit betekent echter niet dat de EVOA ook directe horizontale werking heeft, met andere woorden dat deze bepalingen ook doorwerken in (rechts)verhoudingen tussen particuliere partijen. Het is aan de bevoegde autoriteiten, voor Nederland de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en voor België de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), om via bestuursrechtelijke of strafrechtelijke weg te handhaven en op die manier naleving te vorderen van bepalingen uit de EVOA.
Waar het gaat om het beroep op onrechtmatige daad stelt de voorzieningenrechter dat nog niet vaststaat dat de eerste producent verplichtingen uit de EVOA heeft geschonden. Door de bevoegde autoriteiten is nog geen terugnamebesluit genomen. En áls zou dat het geval zijn, levert dat nog niet zonder meer een onrechtmatige daad jegens Sagro op. De geschonden norm strekt namelijk tot bescherming van het milieu. En het belang dat Sagro hier nu inroept is bedrijfseconomisch van aard en staat in een ver verwijderd verband met dat doel. De omstandigheid dat de eerste producent verplichtingen uit de EVOA heeft geschonden weegt wel mee bij de beantwoording van de vraag of door haar een zorgvuldigheidsnorm is geschonden, maar hoeft daarvoor niet doorslaggevend te zijn.
Lees hier de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 24 januari 2020.