Ga naar hoofdinhoud
Home Kennis EU-alert - 28 november 2025

EU-alert - 28 november 2025

28 november 2025
Marleen Botman

In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van belangrijk Europeesrechtelijk nieuws. Wilt u op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van het Europees recht? Schrijf u dan in voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief.

Abonneren nieuwsbrief Europees recht

In deze nieuwsbrief:

  • Hof van Justitie bevestigt dat de richtlijn inzake minimumlonen in de Europese Unie grotendeels geldig is
  • Rechtbank Noord-Holland: geen sprake van belanghebbende in de zin van artikel 108 VWEU
  • Staatssteunregels voor garanties nog altijd relevant, maar wel tijd voor een update
  • Registratieplicht voor de-minimissteun vanaf januari 2026

Hof van Justitie bevestigt dat de richtlijn inzake minimumlonen in de Europese Unie grotendeels geldig is

Op 11 november jl. heeft de Grote Kamer van het Hof van Justitie het beroep van Denemarken tot nietigverklaring van de richtlijn inzake minimumlonen in de Europese Unie grotendeels verworpen. Het Hof verklaart twee onderdelen van de Richtlijn wel nietig, omdat deze overeenkomstig artikel 153, lid 3 VWEU onttrokken zijn aan de bevoegdheden van de EU. Dit betreft de richtlijnbepaling waarin de criteria zijn neergelegd waarmee lidstaten met wettelijke minimumlonen rekening moeten houden bij de vaststelling en aanpassing van dergelijke lonen en het zinsdeel dat verlaging van die lonen verhindert wanneer zij automatisch wordt geïndexeerd.

Het Europees Parlement en de Raad hebben in 2022 de richtlijn inzake minimumlonen in de Europese Unie vastgesteld. Met het oog op betere leefomstandigheden en arbeidsvoorwaarden in de Unie stelt deze richtlijn een kader vast om te zorgen voor toereikende wettelijke minimumlonen in de lidstaten waar dergelijke lonen zijn vastgelegd, en ter bevordering van collectieve onderhandelingen over loonvaststelling. Denemarken heeft een vordering tot nietigverklaring van deze richtlijn bij het Hof van Justitie (“Hof”) ingesteld, omdat de lidstaat meent dat de richtlijn voorbij gaat aan de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten. De richtlijn zou een rechtstreekse inmenging inhouden in de vaststelling van de beloning en in het recht van vereniging, gebieden die op grond van artikel 153, lid 5 VWEU zijn onttrokken aan de bevoegdheden van de EU.

Derhalve moet worden nagegaan of de Uniewetgever inbreuk heeft gemaakt op de bevoegdheidsuitsluitingen inzake beloning in en het recht op vereniging in artikel 153, lid 5 VWEU.

Het Hof oordeelt dat de bevoegdheidsuitsluiting aldus moet worden begrepen dat zij geldt voor maatregelen die zouden leiden tot een rechtstreekse inmenging van het Unierecht in de vaststelling van de beloningen in de Unie. Deze uitsluiting kan echter niet worden uitgebreid tot alle kwesties die enig verband vertonen met beloning, omdat anders bepaalde in artikel 153, lid 1 VWEU bedoelde gebieden grotendeels zouden worden uitgehold. Dat geldt volgens het Hof a fortiori voor de arbeidsvoorwaarden.

Het Hof oordeelt dat sprake is van rechtstreekse inmenging in de vaststelling van beloningen in twee specifieke gevallen. Hierbij gaat het ten eerste om de bepaling die de criteria bevat waarmee lidstaten met wettelijke minimumlonen rekening moeten houden bij de vaststelling en aanpassing van die lonen (artikel 5, lid 2 van de richtlijn). Het Hof concludeert dat sprake is van een rechtstreekse inmenging in de vaststelling van de beloning, omdat de richtlijn een harmonisatie meebrengt van een deel van de bestanddelen van de wettelijke minimumlonen. Ten tweede geldt hetzelfde voor de bepaling die de verlaging van de wettelijke minimumlonen verhindert, wanneer de regeling voorziet in een automatisch bijstellingsmechanisme voor de indexering van die lonen (artikel 5, lid 3 van de richtlijn).

Het Hof oordeelt voorts dat de richtlijn geen rechtstreekse inmenging van het Unierecht in het recht van vereniging inhoudt. Dit geldt onder meer omdat de bepaling van de richtlijn die betrekking heeft op “de bevordering van collectieve onderhandelingen over loonvaststelling” de lidstaten niet verplicht om ervoor te zorgen dat een groter aantal werknemers zich bij een vakbond aansluit. Anders dan Denemarken betoogde, oordeelt het Hof dat daarbij het begrip ‘recht van vereniging’ in artikel 153, lid 5 VWEU enkel verwijst naar de vrijheid van werknemers en werkgevers om organisaties, met inbegrip van vakbonden, op te richten of te ontbinden, of om zich daarbij aan te sluiten, zonder evenwel maatregelen te omvatten die het recht op collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers regelen.

Tot slot verwerpt het Hof het argument van Denemarken dat de richtlijn naast artikel 153, lid 1, onder b, ook op artikel 153, lid 1, onder f had moeten worden gebaseerd.

Het Hof verklaart de twee bepalingen die een rechtstreekse inmenging van het Unierecht in de vaststelling van de beloningen inhouden nietig, aangezien deze op grond van artikel 153, lid 5 VWEU buiten de wetgevende bevoegdheden van de Unie vallen. Voor het overige verwerpt het Hof het beroep en bevestigt daarmee dat het merendeel van de richtlijn geldig is.

Bron: arrest van het Hof van Justitie van 11 november 2025 in zaak C-19/23 met perscommuniqué

Rechtbank Noord-Holland: geen sprake van belanghebbende in de zin van artikel 108 VWEU

Een eiser heeft de rechtbank Noord-Holland verzocht voor recht te verklaren dat de gemeente Velsen met de verkoop van percelen grond aan twee ontwikkelaars verboden staatssteun heeft verleend. Bij uitspraak van 22 oktober 2025 heeft de rechtbank Noord-Holland een deel van de vorderingen buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde en eiser in zijn overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 108 VWEU.

In 2019 heeft de gemeente Velsen percelen grond verkocht aan CV De Hofgeester Gronden en BPD Ontwikkeling B.V. Eiser stelt dat de gemeente daarmee onrechtmatige staatssteun heeft verleend, omdat de overeengekomen koopprijs niet marktconform was.

Voor zover de vorderingen van eiser zien op de verkoop van gronden aan BPD Ontwikkeling B.V., laat de rechtbank deze buiten beschouwing wegens strijd met de goede procesorde.

Voor wat betreft de overige vorderingen stelt de rechtbank voorop dat alleen belanghebbenden zich op artikel 108 VWEU kunnen beroepen. Het begrip belanghebbende wordt in artikel 1 sub h van Verordening (EU) 2015/1589 (de Procedureverordening) gedefinieerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat aanzienlijke aantasting van de concurrentiepositie niet hoeft te worden bewezen en dat een justitiabele wiens situatie door de steun concreet dreigt te worden beïnvloed, zich op artikel 108 VWEU kan beroepen.

Eiser voert aan dat hij een concurrent is van CV De Hofgeester Gronden, omdat hij eveneens grondposities verwerft in de omgeving. Aangezien eiser ook streeft naar waardevermeerdering van deze grondposities, zou hij bovendien dezelfde activiteiten verrichten.

Voor zover eiser percelen heeft aangekocht, hebben deze percelen geen woonbestemming. In plaats daarvan is sprake van agrarische gronden ten aanzien waarvan geen verplichtingen of plannen bestaan om daar woningbouw te realiseren. De grond die de gemeente aan CV De Hofgeester Gronden heeft verkocht, maakt echter onderdeel uit van het ontwikkelgebied De Hofgeest. In 2011 stond al vast dat op deze grond grootschalige woningbouw moest plaatsvinden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de markt waarop eiser actief is (agrarische grond), een andere markt is dan de markt waarop CV De Hofgeester Gronden actief is (de markt voor grond waarop woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden).

Het ene perceel grond van eiser dat wel bestemd is voor woningbouw, was al eigendom van zijn familie. Dat gaat dus om ontwikkeling op eigen grond, dan wel grond van familie. Daaruit blijkt volgens de rechtbank evenmin dat eiser en CV De Hofgeester Gronden op dezelfde markt actief zijn. De rechtbank oordeelt daarnaast dat de activiteiten van eiser van wezenlijk andere aard, complexiteit en omvang zijn dan die van CV De Hofgeester Gronden. CV De Hofgeester Gronden en eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen concurrenten. Ook van een andere (dreigende) invloed op de situatie van eiser is niet gebleken.

Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet als belanghebbende in de zin van artikel 108 VWEU kan worden aangemerkt en verklaart zij hem niet-ontvankelijk.

Bron: uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 oktober 2025 in zaak ECLI:NL:RBNHO:2025:11983


Staatssteunregels voor garanties nog altijd relevant, maar wel tijd voor een update

Op 13 oktober 2025 heeft de Europese Commissie (“Commissie”) een werkdocument van de diensten van de Commissie gepubliceerd. Hierin worden de bevindingen samengevat van de evaluatie van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (“garantiemededeling”). De Commissie heeft vastgesteld dat de staatssteunregels voor garanties nog steeds relevant zijn omdat zij de voorspelbaarheid en rechtszekerheid vergroten, maar dat enkele verbeteringen en vereenvoudiging nodig zijn. De Commissie is daarom voornemens in 2026 te starten met een herziening van de garantiemededeling om de in de evaluatie vastgestelde problemen aan te pakken.

Bron: persbericht van de Europese Commissie van 13 oktober 2025 (link)

Registratieplicht voor de-minimissteun vanaf januari 2026

Om de transparantie te vergroten en administratieve processen te stroomlijnen, moeten overheden vanaf 1 januari 2026 de verlening van reguliere de-minimissteun en DAEB de-minimissteun registreren in een de-minimisregister. Lidstaten kunnen ervoor kiezen een nationaal register op te zetten of gebruikmaken van het de-minimisregister van de Europese Commissie (eAIR).

Met ingang van 1 januari 2027 zal deze verplichting ook gelden voor steun die wordt verleend op grond van de landbouw de-minimisverordening. In de visserij de-minimisverordening is geen verplichte startdatum voor invoering van een centraal register opgenomen.

Marleen Botman en Maartje de Wit hebben een blog geschreven over het doel en de inhoud van deze registratieplicht en de betekenis daarvan voor overheden.

Bron: persbericht van Department for the Economy van 10 november 2025 (link)

Abonneren nieuwsbrief Europees recht