In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van belangrijk Europeesrechtelijk nieuws. Wilt u op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van het Europees recht? Schrijf u dan in voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief.
In deze nieuwsbrief:
- Hof van Justitie: Lufthansa heeft onvoldoende aangetoond belanghebbende te zijn bij staatssteunbesluit
- Europese Commissie keurt Nederlandse steunmaatregel voor energiebesparende investeringen in de glastuinbouw goed
- ACM legt LG boete op wegens verboden verticale prijsbinding voor televisies
- ABRvS: beperking van het aantal en de duur van exploitatievergunningen voor coffeeshops is rechtmatig
Hof van Justitie: Lufthansa heeft onvoldoende aangetoond belanghebbende te zijn bij staatssteunbesluit
Het Hof heeft op 14 september jl. (zaak C-466/21 P) het arrest van het Gerecht (zaak T‑218/18) vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerecht. Het Gerecht heeft volgens het Hof Lufthansa ten onrechte als “belanghebbende” aangemerkt. Vaste rechtspraak vereist dat de verzoeker aantoont dat de betrokken steunmaatregel zijn situatie concreet dreigt te beïnvloeden. Lufthansa heeft dit niet (overtuigend) aangevoerd. Ook het oordeel van het Gerecht dat Lufthansa overtuigend genoeg heeft aangevoerd dat haar procedurele rechten geschonden waren, wordt door het Hof vernietigd. Allereerst omdat het Gerecht hierbij ten onrechte alle door Lufthansa aangevoerde argumenten heeft betrokken en niet – zoals in de vaste jurisprudentie is voorgeschreven – enkel de argumenten die voor dit doeleinde zijn ingebracht. Ten tweede is het oordeel van het Gerecht met betrekking tot dit vereiste gebrekkig gemotiveerd.
Het geschil maakt onderdeel uit van een aantal procedures die – in het kader van de verlening van exploitatiesteun aan de luchthaven Frankfurt-Hahn – zijn ontstaan tussen aan de ene kant Lufthansa en aan de andere kant de Bondsrepubliek Duitsland, de deelstaat Rheinland-Pfalz en de Europese Commissie.
Op 7 april 2017 heeft Duitsland haar voornemen aangemeld om tussen 2018 en 2022 exploitatiesteun te verlenen aan de luchthaven Frankfurt-Hahn. De Commissie heeft vervolgens in het litigieuze besluit besloten geen formele onderzoeksprocedure in de zin van artikel 108 lid 2 VWEU in te leiden. Volgens de Commissie was er weliswaar sprake van staatssteun, maar was deze steun op grond van artikel 107 lid 3 VWEU verenigbaar met de interne markt. Het Gerecht heeft dit besluit nietig verklaard, omdat de Commissie onvoldoende rekening had gehouden met de criteria die overeenkomstig de richtsnoeren voor staatssteun aan luchthavens en luchtvaartmaatschappijen in aanmerking moesten worden genomen. De daaruit voortvloeiende analyse was “ontoereikend en onvolledig” en kon de twijfels over de verenigbaarheid van de steun met de interne markt niet wegnemen.
De deelstaat heeft tegen het oordeel van het Gerecht een hogere voorziening ingesteld bij het Hof. Met een incidentele hogere voorziening verzoekt ook de Europese Commissie om vernietiging van het arrest, waarbij de Commissie opkomt tegen het oordeel van het Gerecht dat Lufthansa een belanghebbende is. Lufthansa verzoekt op haar beurt in een incidentele hogere voorziening om vernietiging van het arrest, voor zover een van haar grieven door het Gerecht was afgewezen.
Het litigieuze besluit is gericht tot Duitsland en niet tot Lufthansa. De vraag is daarom of sprake is van een handeling die Lufthansa rechtstreeks en individueel raakt. Wanneer de Commissie een goedkeuringsbesluit neemt zonder de formele onderzoeksprocedure van artikel 108 lid 2 VWEU in te leiden, is een beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk wanneer degene die het beroep instelt met dat beroep de procedurele rechten wil eerbiedigen die hij ontleent aan artikel 108 lid 2 VWEU. In dat verband kan het beroep van Lufthansa slechts ontvankelijk worden verklaard wanneer zij heeft aangetoond belanghebbende te zijn in de zin van artikel 1, onder h) van Verordening 2015/1589
en daarnaast een schending van haar procedurele rechten heeft aangevoerd.
Ten aanzien van de eerste voorwaarde brengt het Hof in herinnering dat een onderneming die geen rechtstreekse concurrent is, kan worden aangemerkt als belanghebbende als de onderneming rechtens genoegzaam aantoont dat de steun haar situatie concreet dreigt te beïnvloeden. Lufthansa heeft een dergelijk argument echter niet aangevoerd om haar procesbevoegdheid aan te tonen. Het oordeel van het Gerecht dat Lufthansa kwalificeert als belanghebbende berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast oordeelt het Hof dat het Gerecht niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht, nu het Gerecht niet heeft uiteengezet waarom de door de Commissie verstrekte gegevens niet konden afdoen aan de beoordeling van het Gerecht dat Lufthansa en Ryanair concurrenten waren.
Ook het oordeel van het Gerecht dat Lufthansa voldoende heeft aangetoond een schending van haar procedurele rechten te hebben aangevoerd, geeft volgens het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerecht heeft hiertoe namelijk alle door Lufthansa ingebrachte argumenten meegewogen. Naar vaste rechtspraak mogen hiertoe echter slechts de argumenten worden meegewogen die expliciet zijn ingebracht ter staving van de stelling dat de procedurele rechten zijn geschonden. Het Gerecht heeft daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast heeft het Gerecht niet voldoende onderzocht of de door Lufthansa aangevoerde argumenten tot doel hadden om aan te tonen dat sprake was van ernstige moeilijkheden die voor de Commissie aanleiding hadden moeten zijn om de formele onderzoeksprocedure in te leiden.
Op grond van deze overwegingen vernietigt het Hof het arrest van het Gerecht en verwijst het de zaak terug.
Bron: arrest van het Hof van 14 september 2023, C-466/21 P.
Europese Commissie keurt Nederlandse steunmaatregel voor energiebesparende investeringen in de glastuinbouw goed
Op 8 september jl. heeft de Commissie bekendgemaakt dat zij een Nederlandse steunregeling ten aanzien van energiebesparende investeringen in de glastuinbouw heeft goedgekeurd. Volgens de Commissie voldoet de voorgenomen steunregeling aan de eisen die zijn gesteld in artikel 107 lid 3 onder c) VWEU en de richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2023.
De Nederlandse steunregeling voorziet in rechtstreekse subsidies, die kunnen oplopen tot 20% van de subsidiabele kosten. De steunregeling loopt tot 1 januari 2027 en staat open voor alle ondernemingen in de landbouwsector, ongeacht de omvang. Het doel van de steunregeling is het ondersteunen van ondernemingen die actief zijn in de glastuinbouw bij de bouw van nieuwe netto-energieneutrale kassen en bij het verbeteren van de energie-efficiëntie van de bestaande kassen. In totaal is EUR 132 miljoen uitgetrokken voor de Nederlandse steunregeling.
Naar het oordeel van de Commissie is de regeling noodzakelijk en passend om bij te dragen aan het realiseren van de milieu- en klimaatdoelstellingen van de EU en de doelstellingen van de Europese Green Deal uiteen zijn gezet. Daarnaast acht de Commissie de steunregeling evenredig, nu de steun gelimiteerd is tot het noodzakelijke minimum slechts een beperkte invloed zal hebben op de mededinging en handel tussen de lidstaten.
Bron: EC Daily News 08/09/2023; 7e item (Engelstalig) (met ECER-persbericht); het besluit (SA.106646) is nog niet gepubliceerd.
ACM legt LG boete op wegens verboden verticale prijsbinding voor televisies
De ACM heeft LG een boete opgelegd van bijna 8 miljoen euro vanwege het maken van verboden verticale prijsbinding bij de verkoop van televisies. Door prijsadviezen aan (web)winkels te geven die in de praktijk actief werden aangespoord heeft LG feitelijk de concurrentie tussen (web)winkels verstoord waardoor hogere prijzen werden gehanteerd. De ACM heeft geoordeeld dat sprake is van verticale prijsafspraken, hetgeen in strijd is met artikel 6, lid 1 Mededingingswet (‘Mw’) en artikel 101, lid 1 VWEU.
De ACM heeft vastgesteld dat LG vanaf januari 2015 tot en met december 2018 met (in ieder geval) zeven grote (web)winkels die LG televisies verkochten, verboden prijsafspraken heeft gemaakt.
Hoewel het verstrekken van prijsadviezen aan detailhandelaren onder de mededingingsregels is toegestaan, was er in dit geval meer aan de hand. Uit communicatie tussen medewerkers van LG en de zeven (web)winkels blijkt namelijk dat LG actief invloed uitoefende op de online consumentenprijzen die gehanteerd werden. LG gaf deze (web)winkels niet alleen prijsadviezen, maar verzocht hen ook de adviesprijs daadwerkelijk toe te passen. Zo werden (web)winkels bijvoorbeeld verzocht bepaalde aanbiedingen niet op prijsvergelijkingswebsites te adverteren, vroeg LG de winkeliers om (lagere) prijzen van andere (web)winkels niet automatisch te volgen en werd verzocht om kassakortingen niet online zichtbaar te maken. Daarnaast hield LG in de gaten of (web)winkels lagere prijzen hanteerden dan de adviesprijs. Er was dus niet langer sprake van vrijblijvende prijsadviezen.
De ACM heeft op basis van het bovenstaande geconcludeerd dat LG feitelijk de consumentenprijzen voor LG televisies in Nederland coördineerde, hetgeen in strijd is met de mededingingsregels om dat er geen commerciële noodzaak of rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Deze praktijk leidde slechts tot bescherming van de winstmarges van LG en de (web)winkels ten nadele van de consument.
De ACM legt LG daarom een boete op van EUR 7.943.500. Hierbij is in ogenschouw genomen dat de inbreukperiode eind 2018 is geëindigd, nog voordat de boete voor Samsung voor vergelijkbare gedragingen bekend werd gemaakt en dat zich een lange periode is verstreken tussen de beëindiging van de gedraging en onderhavig boetebesluit.
Bron: sanctiebesluit LG; ACM/21/053908 (persbericht)
ABRvS: beperking van het aantal en de duur van exploitatievergunningen voor coffeeshops is rechtmatig
Bij uitspraak van 13 september jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de Dienstenwet van toepassing is wanneer exploitatievergunningen worden verleend aan horecabedrijven waarvan bekend is dat daar softdrugs worden verkocht. De maximering van het aantal exploitatievergunningen en de beperking van de duur daarvan wordt volgens de Afdeling gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, namelijk de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Sky en Skunk zijn twee ondernemingen die al een aantal jaar een coffeeshop exploiteren in Roermond. Omwonenden van de coffeeshops ervaren overlast, hetgeen voor de burgemeester aanleiding is geweest om in de ‘Beleidsregel houdende bepalingen inzake de verdeling van exploitatievergunningen coffeeshops gemeente Roermond 2020’ (‘de Beleidsregel’) een maximum in te stellen van twee coffeeshops in de gemeente Roermond.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 10 oktober 2019 heeft de burgemeester een exploitatievergunning verleend aan Sky respectievelijk Skunk voor de duur van vijf jaar.
Sky en Skunk hebben bezwaar ingesteld tegen de besluiten waarbij de exploitatievergunningen zijn verleend, omdat zij het niet eens zijn met de beperkte duur. Nadat de bezwaren ongegrond zijn verklaard door de burgemeester, hebben Sky en Skunk beroep ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep grotendeels gegrond verklaard. De burgemeester van Roermond heeft daarom hoger beroep ingesteld. De vraag die centraal stond in dit hoger beroep is of het aantal exploitatievergunningen en de looptijd hiervan beperkt mochten worden.
De Afdeling merkt op dat de exploitatievergunningen zijn verleend op grond van de APV waarin onder meer voorwaarden zijn opgenomen op grond waarvan de burgemeester vergunningen geheel of gedeeltelijk kan weigeren. De burgemeester dient in dit kader bijvoorbeeld rekening te houden met de aard van het horecabedrijf. In de Beleidsregel is vervolgens uitgewerkt hoe deze voorwaarden ingevuld moeten worden wanneer in een horecabedrijf onder meer softdrugs worden verkocht. De Afdeling oordeelt vervolgens – in tegenstelling tot de rechtbank – dat artikel 3 van de Opiumwet niet in de weg staat aan de wijze waarop in de Beleidsregel invulling is gegeven aan de APV. De exploitatievergunning ziet namelijk op het recht om een horecabedrijf te exploiteren, waarbij op grond van overwegingen van openbare orde onder meer rekening gehouden kan worden met de aard van het horecabedrijf. De burgemeester mag volgens de Afdeling beleidsregels opstellen ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een exploitatievergunning, waaronder regels die zien op de maximering van het aantal coffeeshops. De Afdeling wijst hierbij onder meer op haar uitspraak in de zaak Josemans (ECLI:NL:RVS:2011:BQ9684).
De Afdeling heeft daarnaast geoordeeld dat de beperking van de duur van de exploitatievergunning tot vijf jaar gerechtvaardigd is. Hierbij wijst de Afdeling allereerst op het feit dat de Dienstenrichtlijn – zoals geïmplementeerd in de Dienstenwet – van toepassing is op exploitatievergunningen voor horecabedrijven. Ingevolge artikel 33, lid 1 van de Dienstenwet is het mogelijk de duur van een vergunning te beperken wanneer zich een dwingende reden van algemeen belang voordoet. De Afdeling stelt dat voldaan is aan deze eis, aangezien de burgemeester de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat ten grondslag legt aan de beperking van de duur van de exploitatievergunning.
Tot slot is volgens de Afdeling ook de vaststelling van een maximumaantal exploitatievergunningen voor horecabedrijven waarin onder meer softdrugs wordt verkocht volgens de Afdeling rechtmatig. Hoewel de Beleidsregel nog niet in werking was getreden ten tijde van de verlening van de exploitatievergunningen, gold ingevolge een besluit van de gemeenteraad uit 1997 ten tijde van de vergunningverlening reeds de regel dat er maximaal twee exploitatievergunningen werden verleend aan horecabedrijven waarin onder meer softdrugs worden verkocht. Hieraan lag dezelfde dwingende reden van algemeen belang ten grondslag als aan de Beleidsregel. De Afdeling acht deze beperking bovendien evenredig en geschikt met het oog op de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
Alles overwegend vernietigt de Afdeling daarom de uitspraak van de rechtbank waarbij de rechtbank de beslissingen op bezwaar heeft vernietigd en de besluiten waarbij de exploitatievergunningen zijn verleend heeft herroepen voor zover het de beperkte duur van de exploitatievergunningen betreft.
Bron: uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3482
Nieuwe vraagstukken bij de verdeling van schaarse vergunningen. Foutje, bedankt?
De verplichting om bij het verlenen van schaarse vergunning mededingingsruimte te bieden is bij de meeste overheden inmiddels goed ingeburgerd. In de praktijk doen zich echter nieuwe vraagstukken voor.
Soms verloopt de verdeelprocedure niet zoals verwacht en doen zich gedurende de procedure omstandigheden voor die bij het opstellen van de verdeelprocedure niet waren voorzien. De vraag rijst dan welke ruimte het bestuur heeft om in te spelen op die nieuwe omstandigheden. Kan de verdeelprocedure nog worden aangepast, ook gelet op de Europeesrechtelijke kaders?
Een tweede vraagstuk is hoe moet worden omgegaan met de situatie waarin de verdeling van de vergunning ook gevolgen kan hebben voor privaatrechtelijke toestemming voor het gebruik van overheidsgrond om deze vergunning te mogen gebruiken. Welk juridisch kader is in dat geval van toepassing: de rechtspraak van de Afdeling over schaarse rechten of het privaatrechtelijk kader zoals volgt uit het Didam-arrest van de Hoge Raad?
In dit artikel in de Gemeentestem bespreekt Marleen Botman deze nieuwe vraagstukken aan de hand van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 december 2022.