De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 augustus jl. (LJN BX3299) voor het eerst uitspraak gedaan over een gebiedsontwikkelingsplan als bedoeld in art. 2.3 van de Crisis- en herstelwet (Chw). Daarmee ontstaat voor de praktijk meer helderheid over de toepassing van dit instrument.
Wat is een gebiedsontwikkelingsplan?
De Crisis- en herstelwet voorziet in de mogelijkheid een gebied ‘met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling’ voor een periode van 10 jaar aan te wijzen als ontwikkelingsgebied. Aanwijzing van deze ontwikkelingsgebieden vindt plaats bij het Besluit uitvoering Chw. Onlangs is de derde tranche van het Besluit in werking getreden waarbij nieuwe ontwikkelingsgebieden zijn aangewezen. Voor een ontwikkelingsgebied stelt de gemeenteraad een gebiedsontwikkelingsplan vast dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan en eventueel bijbehorend exploitatieplan. Om ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken mag in het gebiedsontwikkelingsplan zelfs tijdelijk worden afgeweken van bepaalde milieukwaliteitsnormen. Wel moeten in het gebiedsontwikkelingsplan maatregelen worden opgenomen om uiteindelijk alsnog aan deze milieukwaliteitsnormen te voldoen.
Gebiedsontwikkelingsplan ‘Nuland Oost’
De uitspraak van de Raad van State van 1 augustus 2012 heeft betrekking op het gebiedsontwikkelingsplan ‘Nuland Oost’ dat de bouw van 275 woningen en herstructurering van een nabijgelegen bedrijventerrein mogelijk moet maken. Op het bedrijventerrein is een recyclingbedrijf gevestigd, waarvan de milieucontour over het te ontwikkelen woningbouwgebied ligt. Door de aanwezigheid van dit bedrijf is de bouw van woningen dus in principe niet mogelijk. De gemeenteraad heeft echter als maatregel in het gebiedsontwikkelingsplan opgenomen dat het recyclingbedrijf voor 31 december 2013 van het bedrijventerrein moet zijn verdwenen. Daartoe zal de gemeente tot aankoop van het bedrijf overgaan, waarvoor de raad de benodigde financiële middelen heeft gereserveerd.
De uitspraak van de Afdeling
In de procedure bij de Raad van State met betrekking tot het gebiedsontwikkelingsplan wordt door één van de appellanten aangevoerd dat het woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd omdat (onder meer) niet is gegarandeerd dat het recyclingbedrijf daadwerkelijk van het bedrijventerrein zal verdwijnen. De Raad van State heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
De Raad van State is van oordeel dat de raad er bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat in redelijkheid vanuit heeft kunnen gaan dat de bedrijfsactiviteiten van het recyclingbedrijf worden beëindigd. Daarbij acht zij van belang dat de gemeente voor vaststelling van het plan een koopovereenkomst heeft gesloten met de eigenaar van de gronden. In deze overeenkomst zijn boeteclausules opgenomen voor het geval het bedrijf niet per de overeengekomen datum het bedrijventerrein heeft verlaten. Voorts is ter zitting vast komen te staan dat de juridische eigendom van het perceel inmiddels is overgedragen aan de gemeente, waarbij is overeengekomen dat het voortgezet gebruik van de gronden voor de bedrijfsactiviteiten, om niet, is toegestaan tot uiterlijk 31 december 2013.
Belang van de uitspraak voor de praktijk
Deze uitspraak geeft een beeld van de inhoud van een gebiedsontwikkelingsplan en de mogelijkheid om in het plan af te wijken van milieukwaliteitsnormen. Afwijken van milieukwaliteitsnormen blijkt niet zonder meer mogelijk; het moet voldoende zeker zijn dat de in het gebiedsontwikkelingsplan voorgestelde maatregelen om uiteindelijk aan de milieukwaliteitsnormen te voldoen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd. Een goed woon- en leefklimaat moet immers worden gewaarborgd. In de praktijk was onduidelijk welke eisen de Afdeling bestuursrechtspraak dienaangaande zou hanteren. Met deze uitspraak is op dit punt meer duidelijkheid ontstaan voor de praktijk.