In de Gemeentestem is een artikel verschenen van Edward Brans en Jorrit van der Weide met als titel: ‘Faillissement en milieu. Waartoe is de curator gehouden na faillissement van de onderneming?’.
Het komt bij milieu-incidenten van enige omvang regelmatig voor dat de onderneming die als overtreder kan worden aangemerkt, de financiële lasten van zo’n incident niet kan dragen en failliet gaat. Ook komt het voor dat ondernemingen op het moment van faillissement een aanzienlijke hoeveelheid (potentieel) verontreinigende en milieugevaarlijke stoffen achterlaten dan wel machines en gebouwen die zwaar zijn verontreinigd met dergelijke stoffen. De vraag die zich in deze situaties voordoet, is wat gegeven de veelal na faillissement aanwezige beperkte financiële middelen, van de curator mag worden verwacht? Ook bestuursorganen zien zich in dergelijke situaties geplaatst voor lastige keuzes.
In deze bijdrage schetsen de auteurs, aan de hand van jurisprudentie van zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter, een kader dat van toepassing is als na een faillissement wordt geconstateerd dat (nog steeds) niet wordt voldaan aan de vereisten van een aan de gefailleerde verleende vergunning of aan de vereisten die voortvloeien uit wet- en regelgeving. Ook wordt toegelicht wat de lijn uit de rechtspraak is als er een milieuverontreiniging is of dreigt te worden veroorzaakt en er schadebeperkende maatregelen nodig zijn. Ten slotte wordt er aandacht besteed aan de rang en status in het faillissement van vóór en na faillissementsdatum opgelegde lasten.
Bron: Gst. 2016/42, april 2016, ‘Faillissement en milieu. Waartoe is de curator gehouden na faillissement van de onderneming?’