Waar gaat de zaak over?
De politie ontvangt ’s nachts een melding dat twee mannen zich onbevoegd op een schoolterrein bevinden. Het schoolterrein, omheind vanwege sloopwerkzaamheden, wordt op dat moment bewaakt door een beveiligingsbedrijf. De politie gaat onder begeleiding van surveillancehonden naar het terrein en treft daar onder andere een scootmobiel aan met daarin een tas met een elektrische accu-slijptol. De omheining naast de scootmobiel is opengebroken en op de grond ligt een schroef-accuboormachine die gebruikt lijkt te zijn om de omheining te forceren. Binnen de omheining naast de opening van het hekwerk staat verder een kruiwagen waarin diverse goederen en gereedschappen liggen. De politie treft vervolgens één van de verdachten aan die zich schuil houdt op het terrein. De man heeft een hoofdlicht en twee zakmessen bij zich. Bij het onderzoek ter plaatse stelt de politie vast dat de aangetroffen gereedschappen en andere waardevolle goederen waarschijnlijk zijn verzameld om onrechtmatig weggenomen te worden. De politie houdt de man aan wegens diefstal door middel van braak, of poging daartoe, en wegens het vervoeren van inbrekersgereedschappen. De tweede verdachte heeft het terrein ontvlucht.
Deze informatie staat beschreven in een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage. Het college van burgemeesters en wethouders van Eindhoven stelt op basis van de rapportage dat de man artikel 2.44, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Eindhoven heeft geschonden. Dit artikel verbiedt, kortgezegd, om op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te dragen. Op grond van deze informatie legt het college de man een last onder dwangsom op die hem opdraagt geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben op een openbare plaats in de gemeente Eindhoven. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt volgens het college namelijk dat de man zich met de inbrekerswerktuigen, in ieder geval voor een deel, onrechtmatig de toegang tot het afgesloten terrein heeft willen verschaffen. Daarom is aannemelijk dat hij met de inbrekerswerktuigen eerst op een openbare plaats is geweest (de openbare weg) alvorens de niet-openbare plaats van het schoolterrein te kunnen betreden. De man gaat hiertegen in bezwaar en vervolgens in beroep bij de rechtbank.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat, gelet op de bevindingen in de bestuurlijke rapportage, het college kon aannemen dat de man inderdaad inbrekerswerktuigen bij zich had. Desalniettemin is de verdachte op een voor het publiek afgesloten terrein aangetroffen. Volgens de rechtbank is er dan ook onvoldoende feitelijke grondslag voor de stelling van het college dat de wederpartij zich eerder met deze werktuigen op een openbare plaats heeft moeten bevinden. De enkele aanname dat de wederpartij zich over een openbare weg heeft moeten verplaatsen om bij het schoolgebouw te komen is daarvoor onvoldoende. De rechtbank oordeelt dan ook dat artikel 2.44, eerste lid, van de Apv niet is geschonden zodat het college ook niet bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen.
Het college gaat in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank. Daar herhaalt het college haar standpunt en stelt bovendien dat politieregisters inzichtelijk hebben gemaakt dat de wederpartij zich vaker bezighoudt met diefstal en heling van fietsen en vermogensdelicten met braak. Deze strafrechtelijke antecedenten mochten bij de besluitvorming worden betrokken, aldus het college. Bovendien moet volgens het college in aanmerking worden genomen dat er inbrekerswerktuigen zijn aangetroffen in een scootmobiel en het bij de politie ambtshalve bekend is dat de wederpartij vaker gebruik maakt van scootmobielen.
Oordeel Afdeling
Vervolgens laat de Afdeling zich over de kwestie uit. Allereerst overweegt de Afdeling dat een bestuursorgaan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed opgemaakte en ondertekende bestuurlijke rapportage, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van de rapportage weergeven. Indien deze bevindingen worden betwist moet worden onderzocht of er zodanige twijfel omtrent de bevindingen bestaat dat zij niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd, aldus de Afdeling.
Evenals de rechtbank stelt de Afdeling dat de wederpartij in deze zaak niet is aangetroffen op een openbare plaats. Bovendien vermeldt de bestuurlijke rapportage dat de wederpartij heeft verklaard met de fiets naar het terrein te zijn gekomen en dat er nog een tweede verdachte aanwezig was op het terrein. Aangezien de rol van de tweede verdachte onduidelijk is, valt het naar het oordeel van de Afdeling niet uit te sluiten dat de tweede verdachte zich met de inbrekerswerktuigen op een openbare plaats heeft begeven om het terrein te kunnen bereiken. Verder is van belang dat de politie de wederpartij heeft aangetroffen op een terrein waar sloopwerkzaamheden plaatsvonden en er daartoe ook gereedschappen aanwezig waren, aldus de Afdeling. Het is dan ook goed mogelijk dat de gereedschappen die de wederpartij op zak had van het terrein zelf afkomstig waren. De Afdeling concludeert dat er gezien deze feiten en omstandigheden niet met zekerheid kan worden gesteld dat de man op een openbare plaats inbrekerswerktuigen heeft vervoerd of bij zich heeft gehad. De strafrechtelijke antecedenten en de informatie over het gebruik van scootmobielen maakt dit oordeel niet anders.
Bovenstaande overwegingen brengen mee dat de bevindingen van de bestuurlijke rapportage onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie van het college dat artikel 2.44, eerste lid, Apv is geschonden. Het college was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een dwangsom.
Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3731).