Wanneer brand uitbreekt in een schuur, loods of ander (bedrijfs)pand waarin asbest is verwerkt, kunnen asbestvezels die daarbij vrijkomen een gevaar voor de directe leefomgeving vormen. Om de verspreiding van asbestvezels te voorkomen en risico’s voor de volksgezondheid te beperken past het lokale bevoegd gezag vaak snel na de brand spoedeisende bestuursdwang toe waarbij het de asbestverontreiniging zelf ongedaan maakt. Aangezien asbestsanering specialistisch werk betreft, kunnen de kosten hiervan flink in de papieren lopen. De kosten van de bestuursdwang worden in het algemeen op de overtreder verhaald. Een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2020 maakt nog eens duidelijk dat tegen kostenverhaal opkomen niet eenvoudig is.
Waar ging de zaak over?
In een Amsterdamse loods breekt ‘s nachts brand uit, waarna zich in de omgeving van de loods asbestdeeltjes verspreiden. Twee nachten later vat het achtergebleven puin nogmaals vlam waarbij opnieuw asbestdeeltjes vrijkomen. Het college van B en W van Amsterdam (het college) gaat daarop over tot spoedeisende bestuursdwang en geeft opdracht tot het saneren van de asbestverontreiniging in de directe omgeving van de loods. De toepassing van de spoedeisende bestuursdwang stelt het college ruim twee weken later op schrift. Vlak hiervoor zijn de opruimwerkzaamheden gestart, waarbij de loods tot de bovenzijde van de vloer is gesloopt.
De bestuursdwang richt zich tegen de verhuurder en huurder van de loods. Aan het besluit dat gericht is aan de verhuurder heeft het college overtreding van de algemene zorgplicht voor het milieu (art. 1.1a Wet milieubeheer) ten grondslag gelegd. Het college verwijt de huurder artikel 17.1 Wet milieubeheer te hebben overtreden, dat voorschrijft dat ongewone voorvallen binnen de inrichting moeten worden gemeld en de drijver van de inrichting maatregelen moet nemen om schade te voorkomen, te beperken en te herstellen. Tegen de beschikkingen tot spoedeisende bestuursdwang komen huurder en verhuurder niet op. Wel tegen de daaropvolgende kostenverhaalsbesluiten.
Zowel de verhuurder als de huurder voeren daarbij aan dat zij niet als overtreder kunnen worden aangemerkt. De verhuurder stelt dat de loods aan de eisen voldeed en dat geen sprake was van bijzonder risicovol gebruik van de loods. De huurder werpt onder andere op dat twee van zijn ondernemingen weliswaar staan ingeschreven op het adres van de loods, maar dat zij niet ter plaatse actief zijn. Ook zou het college ten onrechte de kosten voor de sloop van de loods op de verhuurder en de huurder hebben verhaald, nu de sloop niet in de beschikkingen tot toepassing spoedeisende bestuursdwang is genoemd. Het was bovendien niet nodig kosten te maken voor verkeersregelaars, werkbussen en een schaftkeet. Zij stellen tot slot de spoedeisendheid van de saneringswerkzaamheden ter discussie: er was genoeg tijd geweest om zelf offertes aan te vragen en werkzaamheden uit te laten voeren.
Oordeel Afdeling
De Afdeling oordeelt allereerst, in lijn met haar vaste rechtspraak, dat belanghebbenden in een procedure tegen een invorderings- of kostenverhaalsbeschikking in beginsel geen gronden kunnen aanvoeren die zij tegen de last onder dwangsom of de last onder bestuursdwang naar voren hadden kunnen brengen. In een kostenverhaalsprocedure aanvoeren dat geen sprake was van een overtreding of spoedeisendheid bij de bestuursdwang, is in principe te laat. Dat is alleen in uitzonderlijke gevallen anders. En zo’n uitzonderlijk geval kan zijn wanneer evident is dat geen sprake is van een overtreding, of dat de betrokkene geen overtreder is.
De verhuurder en huurder hebben volgens de Afdeling echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit dat zou blijken. Zo mag het college in beginsel afgaan op de inschrijving in het register van de Kamer van Koophandel. Ook de twee ondernemingen, waarvan de huurder betoogde dat deze niet in of vanuit de loods actief waren, stonden ten tijde van het besluit tot spoedeisende bestuursdwang op het adres van de loods ingeschreven. Het college mocht er dan ook van uitgaan dat de betreffende ondernemingen ter plaatse actief waren, zodat deze als (mede)drijvers van de inrichting konden worden aangemerkt. In de kostenverhaalsbeschikkingen had het college opgenomen dat ‘het saneren en afvoeren van asbest en met asbestvezels verontreinigde goederen en stoffen’ noodzakelijk was. Naar het oordeel van de Afdeling kan het slopen van de loods daaronder worden begrepen, zodat het college de sloopkosten terecht bij de verhuurder en de huurder in rekening heeft gebracht. De voorzieningen verkeersregelaars, werkbussen en schaftkeet houden volgens de Afdeling direct verband met de saneringswerkzaamheden. Reden waarom ze ook als zodanig in rekening kunnen worden gebracht. Aangezien de werkzaamheden verspreid over een relatief groot gebied plaatsvonden, heeft het college de inzet van verkeersregelaars gelet op de verkeersveiligheid in redelijkheid nodig kunnen vinden. De werkbussen zijn voor het vervoer van spullen en arbeidskrachten gebruikt, terwijl de schaftkeet is geplaatst vanwege de duur van de werkzaamheden.
Les van de uitspraak
Al met al blijkt uit deze uitspraak nog maar eens dat, wanneer er geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen het handhavingsbesluit zelf, gronden die zien op het overtrederschap of op de spoedeisendheid van de toegepaste bestuursdwang in het algemeen niet pas in een kostenverhaalsprocedure aan de orde kunnen komen. Verder maakt deze uitspraak duidelijk dat het opkomen tegen de kosten die gemaakt zijn bij saneringswerkzaamheden na een asbestbrand in de praktijk niet eenvoudig is. De Afdeling vat ‘het saneren en afvoeren van asbest’, zoals beschreven in het handhavingsbesluit, ruim op waaronder ook het slopen van een afgebrande loods kan vallen. Daarnaast laat de uitspraak zien dat ook kosten voor voorzieningen die verband houden met de saneringswerkzaamheden bij de overtreder in rekening kunnen worden gebracht.
Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2020. ECLI:NL:RVS:2020:1183.