Wat speelde?
In 1950 heeft GS aan de rechtsvoorganger van het Waterbedrijf vergunning verleend voor waterleidingzinkers met aansluitende buisleidingen onder het Winschoterdiep. In verband met baggerwerkzaamheden in het Winschoterdiep heeft GS het Waterbedrijf verzocht om acht waterleidingzinkers aan te passen. Daarbij heeft GS tevens de vergunning voor de ligging van de waterleidingzinkers in het Winschoterdiep ingetrokken. Daardoor lagen de waterleidingzinkers zonder rechtsgrondslag in provinciaal water en dienden zij te worden verlegd.
Onder verwijzing naar de NKL verzoekt het Waterbedrijf om nadeelcompensatie. De totale verleggingskosten bedroegen naar schatting EUR 2.634.775,-. Het Waterbedrijf verzoekt om een tegemoetkoming van EUR 62.081,- in de kosten van ontwerp, begeleiding en uitvoering van de werkzaamheden voor de verlegging van de waterleidingzinkers. De betreffende waterleidingzinkers – kruisende leidingen – waren meer dan 60 jaar oud, zodat de vergoeding volgens de systematiek van de NKL op nihil zou uitkomen. Het Waterbedrijf deed echter een beroep op de hardheidsclausule.
In navolging van het advies van de SAOZ wijst GS het nadeelcompensatieverzoek af. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt volgens GS niet. De verlegkosten bedragen 2,9 procent van de bedrijfskosten, waardoor geen sprake zou zijn van een schrijnende situatie voor het Waterbedrijf. Nu dit percentage de wettelijke minimumdrempel bij planschade ex artikel 6.2 Wro, valt de schade volgens GS bovendien onder het normale ondernemersrisico van het Waterbedrijf.
Het bezwaar van het Waterbedrijf wordt ongegrond verklaard. Daarbij neemt GS het advies van de bezwarencommissie vrijwel volledig over, op één punt na, te weten het advies tot gegrondverklaring van het bezwaar van het Waterbedrijf dat het verwijderen van de kruisende leidingen er óók voor zorgde dat buitenleidingen moesten worden verlegd, zodat in zoverre het vergoedingsregime voor buitenleidingen zou gelden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Volgens de rechtbank is de NKL hier in het geheel niet van toepassing, nu de aanpassingen aan de zinkers niet zouden gelden als het verleggen van leidingen als bedoeld in de NKL. Aan de beroepsgronden komt de rechtbank verder niet toe.
Hoe oordeelt de Afdeling?
De Afdeling gaat mee in het betoog van het Waterbedrijf dat de rechtbank ten onrechte een zuiver taalkundige uitleg heeft gegeven aan de term “verleggen” in de NKL. Gelet op het doel van de NKL ziet deze regeling niet alleen op het verleggen van kabels en leidingen, maar op iedere aanpassing aan kabels en leidingen als gevolg van een beslissing van GS. Dit leidt echter niet tot nadeelcompensatie voor het Waterbedrijf. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 december 2019 (nr. 201808314/1/A2) dat de verlegging van kabels en leidingen in beginsel tot het normale ondernemersrisico van de beheerder behoort. Hetzelfde geldt voor de buitenleidingen die moesten worden aangepast door de aanpassing van de kruisende leidingen. Verder heeft het college de vergoeding voor verleggingen in redelijkheid kunnen relateren aan de ouderdom van de vergunning en niet van de leiding. De Afdeling ziet geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule. Dat het Waterbedrijf heeft gekozen voor een goedkoper en duurzamer alternatief dan het één op één vervangen van de zinkers maakt dat niet anders. Door die keuze is het Waterbedrijf volgens de Afdeling niet benadeeld, omdat het college bij één op één vervanging van de zinkers het verzoek ook had kunnen afwijzen met toepassing van de afschrijvingsregeling.
Wat kunt u met deze uitspraak?
De uitspraak behoort tot de relatief zeldzame uitspraken over verleggingen van kabels en leidingen. De Afdeling bevestigt dat de verlegging van kabels en leidingen in beginsel tot het normale ondernemersrisico van de beheerder behoort. Een afschrijvingsregeling die afhankelijk wordt gesteld van de ouderdom van de vergunning in plaats van de ouderdom van de leiding is toelaatbaar.
Nadeelcompensatie, kabels en leidingen, verlegregeling
ABRvS 12 augustus 2020, nr. 201902968/1/A2