Wat speelde er?
De exploitant van een jachthaven pacht sinds 1981 oppervlaktewater in het Nieuwe Diep in Amsterdam. Hij verhuurde tot medio 2010 onder meer twintig ligplaatsen voor woonboten. De gemeente voerde al een uitsterfbeleid voor deze woonboten, die hier lagen krachtens gedoogbeschikkingen en zonder ligplaatsvergunning, maar wel in overeenstemming met het bestemmingsplan. Door het nieuwe bestemmingsplan “Indische buurt en Flevopark” zijn ter plaatse de ligplaatsen voor woonboten bovendien wegbestemd. Appellant verzoekt in 2011 om een tegemoetkoming in planschade, omdat hij stelt inkomensschade te lijden.
Het college wijst het verzoek af omdat de gestelde inkomensschade niet het gevolg is van de planologische wijziging. Het beleid sloot vergunningverlening voor nieuwe ligplaatsen uit. Het college achtte realisatie van de bestemming daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit. Bij de rechtbank houdt deze argumentatie stand.
Hoe oordeelt de Afdeling?
De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Uit de plantoelichting van het vorige bestemmingsplan "Nieuwe Diep" volgde al dat de woonboten binnen het toekomstbeeld van het gebied als ongewenst worden gezien. De woonboten waren in dat plan wel positief bestemd, maar het beleid was erop gericht dat na vertrek van een woonboot hier geen níeuwe woonboot zou aanmeren. Ter uitvoering van dit beleid is vervolgens het Plan van aanpak voor de haven vastgesteld. Hierin staat dat aan de eigenaren van woonboten die hun woonboot al sinds de datum van de terinzagelegging van het oude bestemmingsplan "Nieuwe Diep" en sindsdien permanent hebben bewoond tijdelijke gedoogvergunningen zullen worden afgegeven. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat dit niet betekent dat ligplaatsvergunningen zullen worden verleend. Op basis van het Plan van aanpak zijn vervolgens met de eigenaren, waaronder ook de exploitant, overeenkomsten gesloten op grond waarvan de woonboten zijn verwijderd uit de Flevohaven. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Indische buurt en Flevopark" waren alle woonboten dan ook uit de Flevohaven vertrokken.
Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot het oordeel dat het college ervan heeft kunnen uitgaan dat een aanvraag voor een ligplaatsvergunning afgewezen zou kunnen worden. Bij de planvergelijking is daarom terecht de in het oude bestemmingsplan "Nieuwe Diep" opgenomen bestemming, op grond waarvan de haven mocht worden gebruikt als ligplaats voor woonboten, niet betrokken. De exploitant is dus door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Indische buurt en Flevopark" niet in een planologisch nadeliger positie komen te verkeren. Kortom, het college heeft de aanvraag voor een tegemoetkoming in schade terecht afgewezen.
Wat kunt u met deze uitspraak?
Deze uitspraak geeft weer wat de invloed is van ándere juridische regels dan de planregels op de vraag of de aanvrager van een tegemoetkoming in planschade als gevolg van een wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren. Zoals hier blijkt, kan strikt flankerend beleid dat erop is gericht dat een bepaalde bestemming feitelijk niet kan worden uitgevoerd tot gevolg hebben dat deze bestemming bij een planvergelijking (als die bestemming niet terugkeert in het nieuwe plan) al in het oude plan kan worden “geëlimineerd”. De gebruiksmogelijkheid die onder het nieuwe bestemmingsplan verloren gaat, bestond immers in feitelijke zin onder het oude bestemmingsplan ook al niet. De planvergelijking komt er in dat geval op uit dat geen planologisch nadeel wordt geleden.
ABRvS 12 februari 2020, nr. 201902908/1/A2. Planschade, planologische vergelijking, planologische verslechtering