Home Kennis Peilverhoging en nadeelcompensatie

Peilverhoging en nadeelcompensatie

De Minister mocht afgaan op de conclusies van de schadecommissie over de omvang van de inkomens- en vermogensschade van een agrarisch bedrijf door een peilverhoging van de Maas. De schadecommissie heeft deugdelijk gemotiveerd dat de door appellante overgelegde tegenrapporten niet afdoen aan haar conclusies. Appellante heeft geen belang bij haar stelling dat het normaal maatschappelijk risico van 4% te hoog is, nu het wettelijk minimumforfait van 2% in dit geval ook niet zou leiden tot vergoeding.

Wat speelde er?

Naar aanleiding van het Tracébesluit Zandmaas/Maasroute uit 2002 is het waterpeil bij het stuw- en sluizencomplex van Sambeek permanent met 25 centimeter verhoogd. Appellante is eigenaar van een nabijgelegen agrarisch bedrijf en stelt dat zij als gevolg van de peilverhoging onevenredige vernattingsschade lijdt. In 2016 diende appellante een nadeelcompensatieverzoek in bij de Minister op basis van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014.

De Minister liet zich adviseren door de schadecommissie, die op haar beurt het bureau Maas Hydrologisch Advies (MHA) inschakelde voor de schadeberekening. Uit de berekeningen van MHA blijkt dat de peilverhoging van 25 centimeter voor het grondwater ter hoogte van de geanalyseerde peilbuis een verhoging van bijna 13 centimeter geeft (51%). Het grondwater stond eind 2016 circa 36 centimeter boven het niveau waarop schade begint op te treden. Hiervan is volgens MHA 13 centimeter (36%) toe te rekenen aan de peilopzet.

Bij een vaststellingsovereenkomst uit 2011 is appellante eenmalig een vergoeding van EUR 146.520,= verstrekt ter financiering van mitigerende maatregelen bestaande uit drainage en overige kosten. Een gedeelte van EUR 68.329,14 van dit bedrag heeft appellante nog niet aangewend. Dit bedrag rekent de adviescommissie mee als mitigerende maatregelen.

De inkomensschade berekent de adviescommissie op basis van de Discounted Cashflow Methode (DCF-methode). Uitgaande van het meest nadelige scenario dat de schade uit 2016 zich eens in de 15 jaar voordoet. De adviescommissie komt, uitgaande van een  kapitalisatiefactor van 10 jaar en een rentevoet van 3% tot de conclusie dat het bedrijf zich in 13 jaar zal kunnen aanpassen aan de situatie waarin de schade zich voordoet. Na 13 jaar zal het saldo van de jaarlijkse cashflow niet negatief uitvallen, zodat geen inkomensschade resteert.

Verder is onderzocht of sprake is van vermogensschade die samenhangt met de peilverhoging. Op basis van referentietransacties en het gegeven dat de schade zich eens per 15 jaar voordoet komt de adviescommissie tot een waardevermindering van EUR 169.400,=. Na aftrek van de vergoeding voor mitigerende maatregelen resteert een vermogensschade van EUR 22.800,=. Deze schade valt echter onder het normaal maatschappelijk risico. In aansluiting bij het planschaderecht is een percentage van 4% gehanteerd. Een peilverhoging ligt in de risicosfeer van appellantes bedrijf nabij de Maas. 

In reactie op het conceptadvies van de schadecommissie wijst appellante op twee rapporten van contra-experts DLV advies en Farmland Invest. Hierin wordt betwist dat de peilverhoging maar voor 51% zou doorwerken in de grondwaterstand, nu die conclusie slechts op de gegevens van een enkele peilbuis berust. Ook is volgens het tegenadvies onjuist dat slechts 36% van de schade zou zijn toe te rekenen aan de peilverhoging. Verder loopt de schade door een hogere grondwaterstand niet lineair volgens appellante niet lineair met de grondwaterstijging maar parabolisch.

In reactie hierop licht de schadecommissie toe dat de doorwerking van 51% is bepaald door een tijdreeksanalyse gepaard met een betrouwbaarheidsinterval met een standaardafwijking van 4%. De kans dat de doorwerking veel hoger is dan 51% is niet reëel, maar er is wel een goede reden dat de standaardafwijking niet lager dan 51% zal zijn. De verhoging van 13 centimeter slaat op de watervoerende laag en niet op de ondiepe grondwaterstand, waarmee het gewas te maken heeft. Dat de schade als gevolg van een hogere grondwaterstand niet lineair loopt met de grondwaterstijging, heeft geen betekenis voor de schadeberekening, omdat de schadecommissie daarvoor is uitgegaan van de daadwerkelijk geleden schade.

In beroep richt appellante zich verder tegen de gebruikte DCF-methode die op te veel aannames zou berusten. Volgens appellante had aangesloten moeten worden bij de methode die veel waterschappen hanteren. Verder geldt volgens appellante het wettelijk minimumforfait voor het normaal maatschappelijk risico van 2%.

Hoe oordeelt de Afdeling?

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond. Niet in geschil is dat de schadecommissie een onafhankelijk en onpartijdig deskundige is. Een bestuursorgaan mag op dat advies afgaan, nadat het ingevolge zijn vergewisplicht (artt. 3:2 en 3:9 Awb) is nagegaan of de redenering begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien een partij concrete aanknopingspunten naar voren brengt voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.

In dit geval is die nadere motivering gegeven doordat de schadecommissie heeft gereageerd op de door appellante overgelegde tegenrapporten. Hierin is toegelicht waarom de inhoud van die tegenrapporten niet afdoet aan de conclusies van de schadecommissie. Dat voor de berekening van de inkomensschade ook een andere methode had kunnen worden gebruikt betekent niet dat de gebruikte DCF-methode onjuist is of tot een onjuist resultaat heeft geleid. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aannames van de DCF-methode niet redelijk of niet aanvaardbaar zijn. Appellante heeft geen belang bij haar stelling over een normaal maatschappelijk risico van 2%, nu de schade ook dan onder het normaal maatschappelijk risico zou vallen.

Wat kunt u met deze uitspraak?

De uitspraak bevestigt de toets die de Afdeling hanteert om te beoordelen of het bestuursorgaan mag afgaan op het advies van een schadedeskundige. Het bestuursorgaan moet zich ervan vergewissen dat de redenering van de deskundige begrijpelijk is en dat de conclusies uit die redenering volgen. De schadedeskundige dient deugdelijk op eventuele contra-expertise te reageren.  

ABRvS 15 juli 2020, nr. 201904284/1/A2

Nadeelcompensatie, peilverhoging, schadeberekening