Kern van de zaak
Een overeenkomst waarin een nieuwe bestemming wordt aangekondigd in de considerans, drie dagen voordat het ontwerp-bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, is onvoldoende om aan appellante passieve risicoaanvaarding tegen te werpen.
Wat speelde er?
Het college van Hof van Twente heeft het verzoek van appellante om tegemoetkoming in directe en indirecte planschade afgewezen. Door het bestemmingsplan “Hof van Twente” veranderde de bedrijfsbestemming op zowel het naburige perceel als op (een gedeelte van) het perceel van appellante. Onder verwijzing naar een deskundigenrapport heeft het college evenwel besloten dat van indirecte planschade geen sprake is omdat op het naburige perceel al een bedrijfswoning kon worden gerealiseerd; en de directe planschade is passief aanvaard, omdat de gemeente met appellante een overeenkomst had gesloten waarin de voorgenomen bestemmingswijziging al was aangekondigd. Zij heeft vervolgens geen voldoende concrete poging ondernomen om alsnog gebruik te maken van de te vervallen bouwmogelijkheden. Bij de rechtbank heeft de lijn van het college stand gehouden.
Hoe oordeelt de Afdeling?
Bij de Afdeling loopt het voor het college evenwel minder voorspoedig. Ten aanzien van de directe planschade kunnen wij kort zijn – het betoog van appellante dat onder het oude bestemmingsplan géén bedrijfswoning kon worden gerealiseerd, treft doel. Deze verandering zal dus bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar moeten worden betrokken. Ook de beroepsgrond die is gericht tegen de passieve risicoaanvaarding van de directe planschade slaagt. De passieve risicoaanvaarding wordt opgehangen aan een overeenkomst van 14 april 2014, waarin de bestemmingswijziging is aangekondigd. Daargelaten of uit de overeenkomst ook volgt dat appellante met de wijziging heeft ingestemd, stelt de Afdeling in ieder geval vast dat het ontwerp-bestemmingsplan op 17 april 2014 ter inzage is gelegd en sindsdien voortdurend een regime van voorbereidingsbescherming heeft gegolden. Appellante had dus, effectief, een periode van drie dagen om gebruik te maken van de (te verdwijnen) planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dat is voor de Afdeling te kort om passieve risicoaanvaarding aan te kunnen nemen. Het college krijgt dan ook de opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Wat kunt u met de zaak?
Interessant in deze zaak is met name dat het college poogt om aan appellante passieve risicoaanvaarding tegen te werpen op basis van een overeenkomst, terwijl drie dagen later het schadeveroorzakende bestemmingsplan in ontwerp ter inzage wordt gelegd en voorbescherming intreedt. Het wekt geen verbazing dat een benuttingsperiode van drie dagen onvoldoende is om passieve risicoaanvaarding tegen te werpen. Over de aard van de overeenkomst blijkt uit de uitspraak helaas weinig, maar het lijkt erop dat het college erop mikt dat de overeenkomst een volwaardige instemming met de bestemmingswijziging behelst. De uitspraak benoemt echter wel dat de bestemmingswijziging slechts wordt aangekondigd in de considerans bij de overeenkomst. Het is de Afdeling duidelijk een stap te ver om alleen daaruit af te willen leiden dat appellante bijvoorbeeld afstand heeft gedaan van haar bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude plan. De voornaamste les lijkt dan ook te zijn dat als partijen wél zoiets beogen af te spreken, dat zij dat dan uitdrukkelijk moeten doen.
ABRvS 19 januari 2022, nr. 202001783/1/A2
Planschade, passieve risicoaanvaarding, overeenkomst