Home Kennis Onvoldoende motivering overtrederschap

Onvoldoende motivering overtrederschap

30 april 2024
Katrien Winterink
en
Nadiah Amoah

Op 10 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een interessante uitspraak gewezen waarin het overtrederschap centraal staat. In deze uitspraak sluit de Afdeling aan bij haar rechtspraak waarin het begrip ‘overtreder’ is genuanceerd door aansluiting te zoeken bij de strafrechtelijke criteria voor het daderschap van personen. In de uitspraak van 10 april 2024 komt de Afdeling tot het oordeel dat het handhavende bestuursorgaan onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan deze criteria van functioneel daderschap is voldaan.

Waar ging de zaak over?

In oktober 2018 stellen toezichthouders van de gemeente Veldhoven tijdens een controle vast dat bij sloopwerkzaamheden van een gebouw asbestverdacht materiaal is vrijgekomen en zichtbaar aanwezig is in een van de containers op het terrein. Aangezien de vrijgekomen materialen naar het oordeel van de toezichthouders mogelijk afkomstig zijn van illegale bouw- en sloopactiviteiten, worden de sloopwerkzaamheden door toepassing van spoedeisende bestuursdwang stilgelegd en wordt het gebouw ontruimd, verzegeld en gesloten. Hieraan legt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven een overtreding van artikel 1.26, eerste lid, en artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 ten grondslag. Tevens legt het college een last onder dwangsom op. Vanwege een overtreding van artikel 1.26 van het Bouwbesluit, gelast het college de overtreder op straffe van een dwangsom de sloopwerkzaamheden op het perceel gestaakt te houden totdat een officiële sloopmelding is ingediend, beoordeeld en geaccepteerd.

Het college richt beide besluiten van 29 oktober 2018 (spoedeisende bestuursdwang en last onder dwangsom) aan een aandeelhouder van 061 Run B.V., de verhuurder van het gebouw in kwestie. Deze aandeelhouder heeft zich als verantwoordelijke en eigenaar gemeld bij de toezichthouders van de gemeente en heeft de sloopwerkzaamheden beëindigd, aldus het college.

Nadat de aandeelhouder in bezwaar is gegaan tegen beide besluiten van 29 oktober 2018 en het college bij besluit van 14 maart 2019 het bezwaar ongegrond heeft verklaard, gaat de aandeelhouder in beroep bij de bestuursrechter.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat sprake is van een overtreding van de artikelen 1.26 en 7.22 van het Bouwbesluit en dat de aandeelhouder als feitelijk leidinggevende van 061 Run B.V. als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank merkt daarnaast op dat de kosten van het toezicht die samenhangen met de uitoefening van de spoedeisende bestuursdwang op de aandeelhouder kunnen worden verhaald, maar dat deze kosten onvoldoende zijn gespecificeerd. De beslissing op bezwaar van 14 maart 2019 wordt – voor zover dat betrekking heeft op het kostenverhaal – dan ook vernietigd. De rest van de beslissing op bezwaar blijft overeind. Tegen deze uitspraak stelt de aandeelhouder hoger beroep in.

Wat oordeelt de Afdeling?

Overtreding

De Afdeling beoordeelt allereerst of sprake is van een overtreding op basis waarvan het college handhavend had mogen optreden. De Afdeling overweegt dat artikel 1.26 Bouwbesluit wel is overtreden, maar artikel 7.22 Bouwbesluit niet.

Overtreder

Vervolgens beoordeelt de Afdeling wie moet worden aangemerkt als overtreder.

De Afdeling zoekt bij de beoordeling van deze vraag aansluiting bij de strafrechtelijke criteria voor het daderschap van rechtspersonen (ook wel Drijfmest-criteria genoemd). Hierbij vermeldt de Afdeling bovendien expliciet dat het bestuursorgaan dient te bewijzen dat aan deze criteria van functioneel daderschap is voldaan.

De Afdeling overweegt dat het college in haar beslissing op bezwaar niet is ingegaan op de Drijfmest-criteria. Hoewel het college wel heeft gesteld dat de sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd in opdracht van 061 Run B.V., heeft het college niet gesteld dat het inpandig slopen van asbesthoudend materiaal binnen de normale bedrijfsuitvoering of taakuitoefening van 061 Run B.V. past. Ook is door het college niet gesteld dat deze werkzaamheden 061 Run B.V. dienstig zijn geweest of dat 061 Run B.V. de verboden werkzaamheden die zijn verricht heeft aanvaard. De Afdeling concludeert dat het college aldus onvoldoende heeft gemotiveerd dat 061 Run B.V. als overtreder van artikel 1.26 van het Bouwbesluit kan worden aangemerkt.

Het feit dat een rechtspersoon niet als overtreder kan worden aangemerkt, heeft – gelet op artikel 5:1, derde lid, Algemene wet bestuursrecht en artikel 51, tweede lid, Wetboek van Strafrecht – tot gevolg dat een feitelijk leidinggever van die rechtspersoon ook niet als overtreder kan worden aangemerkt, aldus de Afdeling. Kortom, omdat 061 Run B.V. niet als overtreder kan worden aangemerkt, kan de aandeelhouder van 061 Run B.V. ook niet als overtreder worden aangemerkt. Hierdoor had het college aan de aandeelhouder geen last onder dwangsom mogen opleggen en kunnen de kosten van bestuursdwang evenmin op de aandeelhouder worden verhaald.

Aangezien het college ook niet heeft onderbouwd dat de aandeelhouder zelf als natuurlijk persoon als overtreder kan worden gezien, is de beslissing op bezwaar van 14 maart 2019 genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Met andere woorden, de beslissing op bezwaar berust niet op een deugdelijke motivering.

De Afdeling is dan ook van oordeel dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover het betrekking heeft op het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 14 maart 2019. De beslissing op bezwaar wordt in zijn geheel door de Afdeling vernietigd. Het college zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1483.