Wat speelde er?
De eigenaar van een pand met daarin een kamerverhuurbedrijf en een bedrijfswoning ziet zich geconfronteerd met het nieuwe bestemmingsplan “Cuijk Centrum”, dat de bedrijfswoning weg bestemt en de gebruiksmogelijkheden van het pand beperkt. Hij stelt daardoor schade te hebben geleden in de vorm van inkomensderving en vermindering van de waarde van het pand. Het college van burgemeester en wethouders van Cuijk wijst zijn planschadeverzoek, na advies te hebben ingewonnen, echter af.
De gebruiksmogelijkheden van het pand nemen weliswaar enerzijds af omdat daarin geen bedrijfswoning meer is toegestaan en het perceel straks niet meer is bestemd voor bedrijven in categorie 1 of 2. Anderzijds krijgt de eigenaar hier een bedrijfsbestemming voor terug, nu het perceel onder het nieuwe bestemmingsplan eveneens bestemd is voor bedrijven in categorie 3.1. Bovendien was onder het oude bestemmingsplan kamerverhuur ook al niet toegestaan. Daar komt bij dat de eigenaar een krap jaar, namelijk vanaf het moment van het voorontwerpbestemmingsplan op 15 juni 2011 tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 4 april 2012, de tijd heeft gehad om de oude gebruiksmogelijkheden te benutten. Dat heeft hij echter niet gedaan. Om die reden kan hem ten aanzien van het vervallen van de bedrijfswoning ook passieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen. In beroep gaat de rechtbank met het college mee.
Hoe oordeelt de Afdeling?
De Afdeling volgt in hoger beroep dezelfde lijn. Waar de eigenaar betoogt dat uit het "Groene Boekje" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (thans: de brochure "Bedrijven en Milieuzonering") is af te leiden dat kamerverhuur kan worden gelijkgesteld met een bedrijf uit categorie 1 en dus zou zijn toegestaan, stelt de Afdeling dat die brochure niet juridisch bindend is en slechts als hulpmiddel dient bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Het is uiteindelijk een planologische keuze van de raad welke bedrijven al dan niet kunnen worden toegestaan. En het oude bestemmingsplan stond hier het gebruik van het pand als kamerverhuurbedrijf niet toe. Dat het college zich eerder in principe bereid heeft verklaard mee te werken aan het gebruik van het pand als kamerverhuurbedrijf in afwijking van het nieuwe bestemmingsplan en een gedane melding van brandveilig gebruik heeft ontvangen en beoordeeld, doet daar niet aan af.
Ook onderschrijft de Afdeling het rechtbankoordeel over passieve risicoaanvaarding m.b.t. de bedrijfswoning. Appellant had per 15 juni 2011 kunnen weten dat de bedrijfswoning werd wegbestemd. Dat de bedrijfswoning in de benuttingsperiode werd bewoond door de beheerder van het kamerverhuurbedrijf, kan vervolgens niet worden beschouwd als concrete poging om van de planologische mogelijkheden gebruik te maken. Dit om de praktische reden dat die woning werd gebruikt ten behoeve van een bedrijf dat zelf in strijd was met het bestemmingsplan.
Op het punt van de vraag of er al dan geen planologische verslechtering optreedt, is de Afdeling kort: het gebruik van het pand voor kamerverhuur was onder het oude plan al niet toegestaan. De eigenaar leidt dus geen planschade als gevolg van het vervallen van de mogelijkheid het bedrijfspand voor kamerverhuur te gebruiken. Hoewel die mogelijkheid dus eigenlijk al niet bestond, is de slotsom van de Afdeling in elk geval dat voor de eigenaar geen sprake is van een planologische verslechtering en de uitspraak van de rechtbank in stand kan blijven.
Wat kunt u met deze uitspraak?
Uit deze uitspraak blijkt dat de eigenaar van een pand geen planschade lijdt als gevolg van het vervallen van mogelijkheden een pand te gebruiken, wanneer het oude bestemmingsplan het op die manier gebruiken van het pand ook al niet toestond. Er is dan immers geen sprake van een planologische verslechtering. Deze uitspraak laat daarnaast wederom zien dat een eigenaar bij de eerste zichtbare voortekenen van een voorgenomen nadelige planologische wijziging, concrete pogingen moet doen om de oude bouw- en gebruiksmogelijkheden op zijn eigen terrein alsnog te realiseren. Doet hij dat niet, dan kan hem worden verweten dat hij door stil te zitten (passief) het risico van het vervallen van die mogelijkheden heeft aanvaard.
ABRvS 20 mei 2020, nr. 201904390/1/A2Geen planologische verslechtering, passieve risicoaanvaarding, VNG-brochure