Home Kennis Mijnbouwschade Limburg

Mijnbouwschade Limburg

De Afdeling bepaalt dat aanspraken op artikel 137 Mijnbouwwet niet verjaren na (maximaal) dertig jaar na beëindiging van de exploitatie, maar dertig jaar nadat het schadeveroorzakende feit, in dit geval een disfunctionerend boorgat, is opgehouden. Daarnaast biedt het artikel alleen recht op vergoeding van zaakschade. Dit is schade direct te herleiden tot de beschadiging van de zaak.

Wat speelde?

Twee eigenaren van woningen in Zuid-Limburg hadden de Minister verzocht om vergoeding van o.a. het herstel van hun woning vanwege het disfunctioneren van een oud boorgat van een mijnbouwgang en daardoor ontstane bodembeweging. Daarnaast meenden zij dat hun woning onverkoopbaar was, omdat het in een gebied lag waar mijnbouwschade kan ontstaan en vorderden de daardoor ontstane waardevermindering.

De Minister wees het verzoek af, omdat het was verjaard. De exploitatie van de mijn was immers meer dan dertig jaar geleden gestaakt. De rechtbank oordeelde anders, omdat de verjaringstermijnen uit het BW ook van toepassing zijn op de Mijnbouwwet en artikel 3:310 BW uitgaat van een termijn van 30 jaar na het einde van het schadeveroorzakende feit. Dat hier onduidelijk is of het schadeveroorzakende feit, het disfunctionerende boorgat, al dan niet is geëindigd, komt voor rekening van de Minister. Daarnaast kwalificeren kosten voor (eventueel) toekomstig herstel, jaarlijkse inspectiekosten en waardevermindering van de woning wel als zaakschade, aldus de rechtbank.

Hoe oordeelt de Afdeling

De Afdeling volgt de rechtbank op het punt van de verjaring. De Afdeling stelt voorop dat de lange verjaringstermijn van 3:310 BW zijn grondslag vindt in de rechtszekerheid. Desalniettemin geldt in dezen het disfunctioneren van het boorgat als schadeveroorzakende gebeurtenis. Omdat niet duidelijk is wanneer het gat is gaan disfunctioneren en het disfunctioneren een voortdurend karakter heeft, vangt de verjaringstermijn pas aan nadat het boorgat niet langer disfunctioneert.

Ten aanzien van de zaakschade meent de Afdeling dat alleen schade aan de woning, na herstel resterende waardevermindering kwalificeren en waardevermindering vanwege het risico dat de schade zich opnieuw voordoet als zaakschade. Waardevermindering vanwege de ligging in een risicogebied voor mijnbouwschade is dat niet. Daarnaast moet de Minister ook de kosten van jaarlijkse inspecties vergoeden. Van een acute en onmiddellijke dreiging hoeft geen sprake te zijn, anders dan in artikel 6:184 BW. De Minister hoeft tot slot niet de kosten van toekomstig herstel en gederfd woongenot te vergoeden, omdat die kosten niet als zaakschade kwalificeren (woongenot) of niet te begroten vallen nu onduidelijk is of, in welke mate en wanneer de schade zal optreden (toekomstig herstel).

Wat kunt u met de zaak?

Vooral relevant is het oordeel over de verjaring. De Afdeling zoekt aansluiting bij de Hoge Raad op dit punt door te oordelen dat bij voortdurende schadeoorzaken de verjaringstermijn pas aanvangt op het moment dat de gebeurtenis is geëindigd. Dit staat op gespannen voet met de rechtszekerheid, zeker in deze situatie waar nooit duidelijk zal zijn of het boorgat niet meer disfunctioneert.

ABRvS 15 april 2020, nr. 201809906/1/A2. Mijnbouwschade, verjaring, zaakschade, waardevermindering