Ga naar hoofdinhoud
Home Kennis Last onder dwangsom en bestuursdwang bij opslag grote hoeveelheid goederen en afvalstoffen niet concreet en duidelijk genoeg

Last onder dwangsom en bestuursdwang bij opslag grote hoeveelheid goederen en afvalstoffen niet concreet en duidelijk genoeg

23 juli 2025
Katrien Winterink
en
Nina Eijpe

Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last onder dwangsom of last onder bestuursdwang duidelijk en concreet is. Degene tot wie de last is gericht moet immers kunnen begrijpen wat hij moet doen of nalaten om de overtreding te beëindigen, zo volgt uit vaste rechtspraak. In de praktijk blijkt dit nogal eens lastig te zijn, bijvoorbeeld in de situatie waarin een grote hoeveelheid onderling zeer verschillende goederen illegaal liggen opgeslagen. De Afdeling oordeelt in een uitspraak van 9 juli 2025 dat de last die het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal in deze zaak had opgelegd, onvoldoende duidelijkheid gaf over de te verwijderen goederen.

Wat speelde er in deze zaak?

Een inwoner van Altforst, een dorp in Gelderland, heeft bij zijn woning een hondenfokkerij. Op het perceel van de inwoner is ook een groot aantal goederen opgeslagen zoals voertuigen, machines en materialen. Zo bevinden zich op het perceel een visbootje, een brommer, twee oldtimers, een caravan, steigermateriaal, oud ijzer, olievaten, verbrandingsresten, plastic (afval)zakken, koel- of vrieskisten, ijzeren pijpen en een betonmolen.

Het college legt de perceeleigenaar een last onder dwangsom op, onder meer in verband met de geconstateerde (met het bestemmingsplan strijdige) opslag op het perceel van niet-agrarische goederen en afvalstoffen. Met de last onder dwangsom heeft het college gelast de niet-agrarische goederen en afvalstoffen van het perceel en uit de gebouwen op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij heeft het college voor de afvalstoffen aangegeven om welke afvalstoffen het precies gaat, door deze tussen haakjes op te nemen in de last. Het betrof oud ijzer, olievaten, (gas)flessen, verbrandingsresten, plastic (afval)zakken en koel- of vrieskisten. Het college heeft de te verwijderen niet-agrarische goederen, niet zijnde afvalstoffen, in de last echter niet specifiek vermeld. Dit, aldus het college, omdat het gaat om een grote hoeveelheid opgeslagen spullen, waarvan de samenstelling wisselt.

Aangezien de perceeleigenaar niet overgaat tot het verwijderen van de goederen en afvalstoffen legt het college een last onder bestuursdwang op. Daarbij vermeldt het college dat ook auto’s, vrachtwagens en een brommer die zich in een van de loodsen op het perceel bevinden verwijderd moeten worden en blijven. Wanneer de perceeleigenaar de goederen niet binnen de daarin gestelde termijn verwijdert zal het college zelf maatregelen nemen om de overtreding te ongedaan te maken.

In een daaropvolgende brief aan de perceeleigenaar heeft het college een aantal voorbeelden genoemd van zaken die verwijderd moeten worden.

De perceeleigenaar betwist niet dat de opslag van de goederen en afvalstoffen op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan, maar is van mening dat de opgelegde lasten ten aanzien van de verwijdering van de op het perceel aanwezige goederen onduidelijk zijn. De perceeleigenaar gaat in bezwaar, maar het college verklaart zijn bezwaren ongegrond. Nadat hij bot vangt bij de rechtbank, gaat hij in hoger beroep bij de Afdeling.

In hoger beroep voert de perceeleigenaar aan dat de lasten in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel omdat voor hem niet precies duidelijk is wat hij moet verwijderen. Ook stelt hij dat de meeste materialen op het perceel te gebruiken zijn voor agrarische doeleinden en dus aanwezig mogen zijn. De andere goederen heeft hij tijdig opgeruimd.

Wat oordeelt de Afdeling?

De Afdeling kijkt in deze uitspraak eerst naar de afvalstoffen en stelt vast dat de te verwijderen afvalstoffen in de lasten tussen haakjes staan vermeld en dat de perceeleigenaar de afvalstoffen niet tijdig heeft verwijderd en daarmee niet voldaan heeft aan de opgelegde last.

Vervolgens komt de Afdeling toe aan de niet-agrarische goederen en stelt vast dat er geen overeenstemming bestaat tussen de perceeleigenaar en het college over welke goederen nu precies als ‘niet-agrarische goederen’ moeten worden aangemerkt.

De Afdeling oordeelt dat in een situatie waarbij sprake is van een grote hoeveelheid opgeslagen spullen waarvan de samenstelling wisselt niet vereist is dat het college ieder afzonderlijk item in de last duidt. Dat neemt niet weg dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zo duidelijk en concreet geformuleerd is, dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. Kortom: Uit de last moet duidelijk blijken hoe de geconstateerde overtreding ongedaan kan worden gemaakt.

Ondanks dat het college niet verplicht is elk item te specificeren, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling niet deugdelijk gemotiveerd welke van zich op het perceel bevindende goederen als ‘te verwijderen niet-agrarische goederen’ moeten worden aangemerkt. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de perceeleigenaar zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat een groot deel van de goederen gebruikt kunnen worden ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

De latere brief met voorbeelden van zaken die verwijderd moesten worden, maakt dat niet anders. Deze brief dateert van na het opleggen van de lasten. Bovendien heeft het college pas op een laat moment in de procedure een lijst aan de perceeleigenaar toegezonden van de goederen die volgens het college mogen blijven staan. Op die lijst stonden bijvoorbeeld een visbootje, twee oldtimers en de betonmolen. De Afdeling maakt daaruit op dat het college deze goederen niet langer als niet-agrarische goederen ziet. In dit licht oordeelt de Afdeling dat het voor de perceeleigenaar onvoldoende duidelijk was welke goederen hij van zijn perceel moest verwijderen.

Wat kunt u met deze uitspraak?

Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel moet een last voldoende duidelijk en concreet zijn. Daar vraagt deze uitspraak aandacht voor. Als het gaat om het verwijderen van een grote hoeveelheid goederen, materialen of afvalstoffen hoeft niet elk afzonderlijk te verwijderen item benoemd te worden, maar de overtreder moet wel kunnen begrijpen welke items verwijderd moeten worden. Deze zaak leert dat het bevoegd gezag er goed aan doet om in een geval als hier aan de orde een heldere omschrijving op te nemen van items die verwijderd moeten worden. Het college had er hier voor kunnen kiezen in de last een omschrijving en voorbeelden op te nemen van wat het college verstaat onder ‘niet-agrarische goederen’.

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3104.