
In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van belangrijk Europeesrechtelijk nieuws. Wilt u op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van het Europees recht? Schrijf u dan in voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief.

In deze nieuwsbrief:
- Gerechtshof Amsterdam: ECB-Besluit niet in strijd met Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel
- Afdeling bestuursrechtspraak: geen belanghebbende bij verzoek terugvordering staatssteun
- ACM publiceert DSA jaarverslag 2024
- Commissie keurt Nederlandse steunregeling (NIKI) goed ter verduurzaming van industrie
- Commissie herziet op verschillende onderwerpen diverse staatssteunregels
- Verlenging Wet markt en overheid
Gerechtshof Amsterdam: ECB-Besluit niet in strijd met Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel
Op 28 mei jl. heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen de BNG Bank B.V. en De Nederlandse Bank. Centraal stond onder meer de vraag of een specifieke bepaling uit een besluit van de Europese Centrale Bank verenigbaar is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het gerechtshof beantwoordt die vraag bevestigend; van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake.
BNG Bank B.V. (hierna: BNG) is een bank in eigendom van de Nederlandse Staat (hierna: de Staat) en verschillende decentrale overheden. Zij financiert de publieke sector, waaronder decentrale overheden en organisaties in het publieke domein.
DNB is eveneens in eigendom van de Staat en is de Nederlandse nationale centrale bank (hierna: NCB). DNB voert het monetair beleid uit ter uitvoering van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en is onderdeel van het Europees Stelsel van Centrale Banken.
Samen met de Europese Centrale Bank (hierna: ECB) worden de nationale centrale banken van de landen die de euro als munt hebben ingevoerd (hierna: NCB’s), aangeduid als het Eurosysteem. Het Eurosysteem voert monetair beleid aan de hand van instrumenten die beogen de reële economie te versterken in de lidstaten die de euro als munt hebben. De targeted longterm refinancing operations (hierna: TLTRO’s) zijn een dergelijk instrument waarbij het Eurosysteem leningen verstrekt aan banken, die daarmee krediet kunnen verlenen aan huishoudens en niet-financiële bedrijven. De voorwaarden daarvoor zijn neergelegd in het ECB-Besluit.
Artikel 6 ECB-Besluit regelt de rapportageverplichtingen van de deelnemers. De gevolgen van niet-naleving van de rapportageverplichtingen zijn geregeld in artikel 7 ECB-Besluit. Uit artikel 7 lid 1 aanhef en sub d ECB-Besluit volgt dat het (tijdig) indienen van de gegevens over de bijzondere referentieperiode noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor de rentekorting. Dat is een korting die de ECB voor een bepaalde periode onder voorwaarden heeft vastgesteld vanwege de gevolgen van de coronapandemie.
BNG heeft aan TLTRO’s-III deelgenomen. Dit geding gaat over de consequenties van de te late indiening door BNG (bij DNB) van gegevens die vereist zijn om gebruik te kunnen maken van de rentekorting. BNG heeft te laat gegevens verstrekt over een ‘bijzondere referentieperiode’ en is daardoor een rentekorting van bijna € 57 miljoen misgelopen. Met haar vorderingen wenst BNG te bewerkstelligen dat zij alsnog gebruik kan maken van de rentekorting, althans dat DNB haar schadevergoeding moet betalen gelijk aan het bedrag van de misgelopen rentekorting. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. BNG is het daar niet mee eens.
Het hof stelt voorop dat het ECB-Besluit een besluit in de zin van artikel 288 VWEU is. Het ECB-Besluit is een besluit van algemene strekking dat in Nederland verbindend is in al zijn onderdelen. De rentekorting, de daarvoor geldende rapportageverplichting en de gevolgen van niet-naleving daarvan worden volledig geregeld in het ECB-Besluit. Voor deze onderwerpen voorziet het ECB-Besluit in een volledig systeem, zonder bevoegdheid aan de NCB’s om daarvan af te wijken. Dit is niet anders in (vermeend) bijzondere omstandigheden. De bepalingen uit het ECB-Besluit moeten in de gehele EU autonoom en eenvormig worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en met het doel van de betrokken regeling. De geldigheid van de bepalingen van het ECB-Besluit mag alleen aan het Unierecht worden getoetst, waaronder het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Uit de tekst, het systeem en de doelstelling van het ECB-Besluit blijkt volgens het hof dat deelnemers die niet tijdig, uiterlijk binnen de Uitlooptermijn, voldoen aan de rapportageverplichting voor de rentekorting, geen aanspraak kunnen maken op die korting. Dat is dwingend voorgeschreven in artikel 7 lid 1 aanhef sub d onder (ii) ECB-Besluit. Dit artikel is volgens het hof niet in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Dit beginsel houdt in dat Unierechtelijke maatregelen geschikt en noodzakelijk moeten zijn voor de verwezenlijking van het nagestreefde doel en dat de gevolgen van een maatregel in een evenredige verhouding moeten staan tot de daarmee nagestreefde doelen. Het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel brengt met zich dat Unierechtelijke maatregelen geschikt en noodzakelijk moeten zijn ter verwezenlijking van het nagestreefde doel en dat de gevolgen van een maatregel in een evenredige verhouding moeten staan tot de daarmee nagestreefde doelen. Wanneer sprake is van (het opleggen van) een sanctie, verlangt het evenredigheidsbeginsel eveneens dat de veroorzaakte nadelen (in het concrete geval) niet onevenredig zijn aan het nagestreefde doel. De Nederlandse rechter is volgens het hof bevoegd te beoordelen of de maatregel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en om eigenstandig te oordelen dat dit niet het geval is. De Nederlandse rechter is volgens het gerechtshof bevoegd te beoordelen of de maatregel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en om eigenstandig te oordelen dat dit niet het geval is. Het (definitieve) oordeel dat sprake is van strijd met dit beginsel is echter voorbehouden aan het Europese Hof van Justitie.
Artikel 7 lid 1 sub d ECB-Besluit is onderdeel van de bepaling die de gevolgen van niet-naleving van de rapportagevoorschriften regelt. De rapportageverplichting voor de rentekorting is naar het oordeel van het hof een hoofdverplichting waarvan de nakoming van fundamenteel belang is voor het goed functioneren van het ECB-Besluit. Dat een overschrijding van een uiterste aanvraagtermijn leidt tot het niet ontstaan van een aanspraak, is in dat kader het normale en logische gevolg. Hierbij ontbreekt het punitieve karakter, zodat er geen sprake is van een sanctie. Aan de niet tijdige nakoming daarvan kan daarom het gevolg worden verbonden dat geen gebruik kan worden gemaakt van de rentekorting.
Bovendien draagt artikel 7 lid 1 sub d ECB-Besluit bij aan een gelijk speelveld met gelijke concurrentieverhoudingen binnen het Eurosysteem en gelijke behandeling van de deelnemers. Uit het voorgaande volgt dat artikel 7 lid 1 sub d ECB-Besluit geschikt en noodzakelijk is in het licht van de doelstelling van het ECB-Besluit.
Verder wijst het gerechtshof op de ruime mate van beoordelingsvrijheid van de ECB bij het bepalen van de gevolgen van overschrijding van termijnen. Uit niets is gebleken dat de ECB met deze bepaling een kennelijk onjuiste beoordeling heeft gemaakt van de geschiktheid en noodzakelijkheid. Artikel 7 lid 1 sub d ECB-Besluit is naar het oordeel van het gerechtshof dan ook niet in strijd met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. De vorderingen van BNG zijn dan ook niet toewijsbaar.
DNB werd in deze zaak bijgestaan door Peter Kippersluis, Jotte Mulder en Maartje de Wit (Pels Rijcken).
Bron: arrest van het gerechtshof Amsterdam in zaak ECLI:NL:GHAMS:2025:1393
Afdeling bestuursrechtspraak: geen belanghebbende bij verzoek terugvordering staatssteun
Op 21 mei jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellant en de gemeente Rotterdam. De zaak betrof een verzoek tot terugvordering van aan een derde verleende subsidies vanwege vermeende staatssteun. De Afdeling komt tot het oordeel dat appellant geen belanghebbende is, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn concurrentiepositie door de subsidieverlening aan de derde partij nadelig is beïnvloed.
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (“college”) heeft in de periode 2010-2012 aan een derde partij subsidies verleend voor verbetering van woningen en bedrijfsruimten op de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam.
Appellant had geen panden op de Nieuwe Binnenweg in bezit, maar wel elders in de gemeente. Hij is van mening dat de verstrekte subsidies aan de derde partij zijn aan te merken als onrechtmatige staatssteun. Hij verzoekt daarom in april 2021 het college om op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet terugvordering staatssteun de subsidiebesluiten in te trekken, de aan een derde partij verleende subsidie op nihil vast te stellen en de ten onrechte uitbetaalde subsidiegelden van deze derde partij terug te vorderen, vermeerderd met rente. Het college heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant door de subsidies niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt. Het beroep tegen dat besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalt de Afdeling allereerst haar rechtspraak dat een derde op grond van zijn concurrentiepositie kan worden aangemerkt als belanghebbende, indien de subsidie waarvan terugvordering wordt verzocht, strekt tot ondersteuning van activiteiten, uit te voeren binnen hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied als waarbinnen de derde werkzaam is.
In het onderhavige geval merkt de Afdeling op dat op grond van de relevante subsidieregelgeving mogelijke subsidieverstrekking was beperkt tot de daarin aangewezen panden aan de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam. In het geval appellant in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied werkzaam zou zijn als de derde partij, hetgeen de Afdeling verder in het midden laat, leidt dit volgens de Afdeling (nog) niet tot het oordeel dat appellant belanghebbende is.
Appellant heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn concurrentiepositie door de subsidieverlening nadelig is beïnvloed, noch ten tijde van de subsidieverlening en -vaststelling noch ten tijde van het besluit op het terugvorderingsverzoek. De Afdeling overweegt dat appellant niet concreet heeft onderbouwd dan wel stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij door de aan de derde partij verleende subsidie omzetverlies of ander nadeel heeft geleden dan wel op andere wijze is gehinderd in zijn activiteiten op de vastgoedmarkt. Verder merkt de Afdeling nog op dat appellant voor zijn panden in Rotterdam Zuid ook subsidie voor renovatie heeft gekregen. De Afdeling komt tot het eindoordeel dat het belang van appellant niet rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Het hoger beroep is ongegrond.
Het college werd in deze procedure bijgestaan door kantoorgenoten Georges Dictus en Jasper Kennis.
Bron: uitspraak van de Afdeling in zaak ECLI:NL:RVS:2025:2296
ACM publiceert DSA jaarverslag 2024
De Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) houdt toezicht op de Digital Services Act (“DSA”) en publiceert ieder jaar een verslag waarin zij aangeeft hoe zij het afgelopen jaar toezicht heeft gehouden op de DSA. Dit verslag gaat over 2024. Dit jaarverslag is een wettelijke verplichting en is tevens toegestuurd aan de Europese Commissie en de Europese Raad voor digitale diensten.
De Europese Raad voor digitale diensten is een onafhankelijke adviesgroep bestaande uit de nationale coördinatoren van digitale diensten en ziet toe op de consistente toepassing van de DSA en bevordert de samenwerking tussen deze coördinatoren en de Commissie.
Bron: DSA jaarverslag 2024 en persbericht ACM
Commissie keurt Nederlandse steunregeling (NIKI) goed ter verduurzaming van industrie
De Europese Commissie heeft op 12 mei jl. een Nederlandse steunregeling ter waarde van 1,2 miljard euro goedgekeurd. De zogeheten ‘NIKI-regeling’ ondersteunt bedrijven die inspanningen leveren om broeikasgasemissies te verminderen gedurende de volledige levenscyclus. Emissies gedurende de levenscyclus zijn de totale emissies die aan een product (of dienst) kunnen worden toegeschreven, van de winning en verwerking van grondstoffen tot de vervaardiging van het product, het vervoer en het beheer aan het einde van de levensduur. De steun zal worden toegekend aan projecten die over het geheel genomen het grootste milieuvoordeel opleveren tegen de laagste kosten voor de belastingbetaler. Daarbij wordt gekeken naar de volledige levenscyclus van het product. De NIKI-regeling staat open voor bedrijven van eender welke omvang die in Nederland actief zijn in productie, afvalbeheer en sanering. De begunstigden worden geselecteerd volgens een open, transparante en niet-discriminerende biedprocedure.
De Commissie heeft de NIKI-regeling getoetst aan artikel 107, lid 3, sub c, VWEU en de richtsnoeren klimaat, milieu- en energiesteun 2022. De Commissie stelde onder meer vast dat de regeling noodzakelijk en passend is om de decarbonisatie van de onder de regeling vallende sectoren te ondersteunen. Daarnaast heeft de regeling een stimulerend effect, aangezien de begunstigden de betrokken investeringen niet zouden uitvoeren zonder overheidssteun en heeft Nederland voldoende waarborgen ingevoerd om ervoor te zorgen dat de regeling een beperkte impact op de mededinging en het handelsverkeer binnen de EU heeft.
Bron: persbericht Commissie en besluit met kenmerk SA.103901
Commissie herziet op verschillende onderwerpen diverse staatssteunregels
Ten aanzien van een drietal specifieke onderwerpen heeft of gaat de Europese Commissie de staatssteunregels herzien. Het gaat om:
1) Wijzigingen van staatssteunregels om het publiek toegang te geven tot de rechter in milieuzaken met betrekking tot EU-staatssteunbesluiten. Daartoe heeft de Commissie de regels herzien, zodat niet-gouvernementele organisaties (“ngo's”) de Commissie kunnen verzoeken om bepaalde staatssteunbesluiten te toetsen. Zij moet dan vaststellen of deze in strijd zijn met het milieurecht van de EU.
2) De Europese Commissie heeft daarnaast een nieuw staatssteunkader ter ondersteuning van de Clean Industrial Deal vastgesteld (“CISAF”). De Commissie zal in het kader van het CISAF steunregelingen goedkeuren die de lidstaten invoeren om een schone industrie te stimuleren. Individuele steun zal dus snel kunnen worden toegekend. Het CISAF is van kracht tot 31 december 2030 en komt in de plaats van het tijdelijke crisis- en transitiekader, dat in 2022 is ingevoerd.
3) Daarnaast is de Commissie voornemens om de staatssteunregels inzake diensten van algemeen economisch belang (“DAEB”) te herzien. Deze herziening maakt deel uit van het streven van de Commissie om de huisvestingscrisis aan te pakken, samen met de voorbereiding van een Europees plan voor betaalbare huisvesting. Dankzij de geactualiseerde regels voor diensten van algemeen economisch belang kunnen de EU-landen betaalbare en energie-efficiënte huisvesting sneller en gemakkelijker ondersteunen. Na een evaluatie zal de Commissie ook zorgen voor een aantal wijzigingen van technische aard. De Commissie is op 5 juni jl. een openbare consultatie gestart. Belanghebbenden kunnen tot 31 juli 2025 input leveren.
Bron: persbericht Commissie milieuzaken, persbericht Commissie huisvestingscrisis en persbericht CISAF
Verlenging Wet markt en overheid
Verlenging Wet markt en overheid (Stb. 2025, 152) - Per 1 juli 2025 wordt de werking van de gedragsregels voor de overheid in de Mededingingswet (hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, ook genoemd: de Wet markt en overheid) met een periode van twee jaar. Daarmee blijven de huidige gedragsregels over markt en overheid tot 1 juli 2027 van toepassing.