In deze nieuwsbrief:
- Wijziging van de procedureregels van het Gerecht van de Europese Unie
- Gerechtshof Den Haag: stichting Karmedia kan zich niet in een collectieve actie opstellen als hoeder van het staatssteun- en aanbestedingsrecht
- Gerechtshof Den Haag wijst de vorderingen af tegen het voornemen van de Staat om de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet opnieuw onderhands te gunnen aan NS
- Rechtbank oordeelt dat het vereiste voor een tewerkstellingsvergunning dat asielzoekers maximaal 24 weken per jaar mogen werken in strijd is met de Opvangrichtlijn
- De ACM geeft onder voorwaarden groen licht voor de overname van Landal GreenParks door Roompot
Wijziging van de procedureregels van het Gerecht van de Europese Unie
Per 1 april jl. zijn de gewijzigde procedureregels van het Gerecht van de Europese Unie in werking getreden. De nieuwe wijzigingen in het Reglement voor de procesvoeringen hebben als doel om enkele bepalingen te verduidelijken, aan te vullen of te vereenvoudigen. De wijzingen zouden moeten leiden tot optimaal gebruik van tijd en voorzien in bepaalde nieuwe behoeften.
Een van de wijzigingen betreft de introductie van een juridisch en technisch kader voor het gebruik van videoconferentie tijdens pleitzittingen. Een vertegenwoordiger kan een verzoek indienen om via videoconferentie deel te nemen aan een pleitzitting wanneer hij die terechtzitting niet fysiek kan bijwonen om gezondheidsredenen, veiligheidsredenen of andere ernstige redenen.
Verder wordt de mogelijkheid van ‘pilotzaken’ geïntroduceerd. In het belang van een goede rechtsbedeling kan het Gerecht ervoor kiezen om, indien in meerdere aanhangige zaken dezelfde rechtsvraag speelt, een van die zaken aan te duiden als pilotzaak en deze met voorrang te behandelen. De andere zaken waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is, worden geschorst. De hoofdpartijen krijgen alvorens over de schorsing wordt beslist de mogelijkheid om opmerkingen in te dienen. Bovendien worden de partijen bij de geschorste zaken gehoord bij de hervatting van de behandeling van hun zaak.
Met oog op een efficiëntere behandeling is het na de wijziging van de procedureregels voor het Gerecht ook mogelijk om een gemeenschappelijke pleitzitting te houden indien tussen meerdere zaken punten van overeenstemming bestaan. Hiervoor is niet vereist dat voldaan is aan de voorwaarden voor voeging.
Ten slotte wordt voorzien in de mogelijkheid om op verzoek persoonsgegevens niet openbaar te maken.
Bron: Wijziging van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (persbericht)
Gerechtshof Den Haag: stichting Karmedia kan zich niet in een collectieve actie opstellen als hoeder van het staatssteun- en aanbestedingsrecht
Bij uitspraak van 21 maart 2023 oordeelt het gerechtshof Den Haag dat stichting Karmedia niet-ontvankelijk is in haar vorderingen op basis van artikel 3:305a lid 1 BW. De stichting voerde aan dat de gemeente Rotterdam het staatssteunrecht en het aanbestedingsrecht zou hebben geschonden bij de ontwikkeling van de Markthal. Karmedia beschermt (statutair) echter niet de belangen van ondernemers die door de markthalovereenkomsten (beweerdelijk) in hun belangen zijn geschaad.
Karmedia is een stichting die volgens haar statuten, onder andere, als doelstelling heeft het bevorderen van eerlijke concurrentie tussen bedrijven en het controleren van de naleving van het staatssteunverbod. Provastgoed is een projectontwikkelaar die met de gemeente Rotterdam verschillende overeenkomsten heeft gesloten in verband met de ontwikkeling van de Markthal (markthalovereenkomsten).
Staatssteunrecht
De uitspraak draait vooral om de vraag of Karmedia ontvankelijk is in haar vordering die zij op grond van artikel 3:305a lid 1 BW heeft ingesteld. Voor zover Karmedia een groepsvordering heeft ingesteld, overweegt het gerechtshof dat een justitiabele enkel kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 108 lid 2 VWEU en artikel 1 onder h van de Procedureverordening (EU) 2015/1589
wanneer de steunmaatregel zijn situatie concreet dreigt te beïnvloeden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de justitiabele wordt geraakt door concurrentievervalsing als gevolg van de steunmaatregel of onderworpen is aan een heffing die daar integrerend deel van uitmaakt en in strijd met het uitvoeringsverbod wordt geïnd. Uit de statuten van Karmedia blijkt niet dat zij de belangen behartigt van een groep of groepen van bepaalde of bepaalbare individuele personen wiens situatie concreet dreigt te worden beïnvloed door (vermeende) staatssteun. Dat Karmedia een overeenkomst heeft gesloten met Metropop c,s. en dat Karmedia heeft aangevoerd dat de situatie van Metropop c.s. concreet dreigt te worden beïnvloed door de markthalovereenkomsten, stuit op het voorgaande reeds af.
Voor zover Karmedia haar vorderingen als algemeenbelangvordering heeft ingesteld, geldt volgens het gerechtshof dat een beroep op de opschortingsplicht van artikel 108 lid 3 VWEU alleen kan worden ingesteld door een stichting die volgens haar statuten de belangen bundelt van personen die worden beschermd door artikel 108 lid 3 VWEU en die zich bij de nationale rechter kunnen beroepen op deze bepaling. Karmedia is ook in dat geval niet-ontvankelijk, nu zij zich in dit kader opstelt als behartiger van het algemeen belang.
Aanbestedingsrecht
Karmedia wordt ook niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van haar vorderingen die zijn gebaseerd op het aanbestedingsrecht. Karmedia voert aan dat de koop van de in de Markthal gelegen parkeergarage ten onrechte niet is aanbesteed. In de stelling van Karmedia ligt besloten dat de gemeente een gunningsbeslissing heeft genomen in de zin van artikel 1.1 Aanbestedingswet 2012. Het gerechtshof oordeelt dat een dergelijke beslissing alleen kan worden aangetast door personen die een belang hebben bij de gunning en door de schending van het aanbestedingsrecht zijn of dreigen te worden geschaad. Uit de statuten van Karmedia blijkt niet dat zij voor degelijke personen opkomt.
Voor zover Karmedia haar vordering als algemeenbelangvordering heeft ingesteld, oordeelt het hof dat een stichting zoals bedoeld in artikel 3:305a BW geen beroep kan doen op een schending van een aanbestedingsplicht, omdat daarmee de rechtsbescherming van het aanbestedingsrecht zou worden uitgebreid tot personen buiten de kring van belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 1 lid 3 van Richtlijn 89/665/EG. Het gerechtshof concludeert daarom dat Karmedia niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.
De gemeente Rotterdam is in deze procedure bijgestaan door Georges Dictus. Een blogbericht over dit arrest is op de website van Pels Rijcken gepubliceerd.
Bron: Uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 21 maart 2023 (gepubliceerd op 14 april 2023), ECLI:NL:GHDHA:2023:655.
Gerechtshof Den Haag wijst de vorderingen af tegen het voornemen van de Staat om de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet opnieuw onderhands te gunnen aan NS
Bij arrest van 18 april 2023 heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld over de vorderingen in kort geding die zijn gericht tegen het voornemen van de Staat om de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet (HRN) uiterlijk op 24 december 2023 onderhands te gunnen aan de NS voor een periode van tien jaar (1 januari 2025 tot 1 januari 2034). De Federatie van Mobiliteitsbedrijven in Nederland c.s. (FMN c.s.) vorderen een verbod om dit voornemen uit te voeren en de concessie onderhands aan NS te gunnen zonder een marktanalyse te verrichten. Net zoals de voorzieningenrechter komt het gerechtshof in hoger beroep tot het oordeel dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
NS is uitvoerder van de huidige vervoersconcessie voor het HRN, dat 95% van het totaal aantal passagierskilometers per trein in Nederland omvat en een looptijd heeft van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2024. Eind 2016 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie het Vierde Spoorwegpakket aangenomen en is Verordening (EG) nr. 1370/2007
betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg (de PSO-verordening) gewijzigd. Met de wijzigingen wordt beoogd de toegang tot de binnenlandse markt voor personenvervoer per spoor te vergroten. Lidstaten kunnen voor het openbaar personenvervoer op grond van artikel 2 onder e) van de PSO-verordening een openbaredienstverplichting (OD-verplichting) opleggen als een exploitant, indien hij zich door zijn eigen commerciële belangen zou laten leiden, de prestatie niet of niet in dezelfde mate of onder dezelfde voorwaarden zou leveren. Artikel 5 lid 3 van de PSO-verordening schrijft voor dat OD-contracten via een openbare aanbestedingsprocedure moeten worden gegund. Artikel 5 lid 6 maakt daarop een uitzondering. Volgens die bepaling kunnen lidstaten een OD-contract onderhands gunnen voor een maximumduur van tien jaar. Artikel 8 lid 2 onder iii) bepaalt dat deze uitzondering vanaf 25 december 2023 niet langer van toepassing is.
FMN c.s. vorderen een verbod om het voornemen tot onderhandse gunning uit te voeren en de concessie onderhands te gunnen aan NS zonder daaraan voorafgaand een marktanalyse te verrichten. Volgens FMN c.s. moet de Staat een marktanalyse uitvoeren om te bepalen in hoeverre marktpartijen via Open Toegang (OT) op het HRN onder normale commerciële voorwaarden in de vraag naar vervoersdiensten kunnen voorzien onder de door de Staat gewenste voorwaarden. Volgens FMN c.s. kan de Staat alleen voor de delen waarvoor volgens de marktanalyse onvoldoende commerciële belangstelling is een OD-verplichting opleggen. Dit standpunt van FMN c.s. sluit aan bij het standpunt van de Europese Commissie, dat de Commissie in verschillende brieven aan de Staat kenbaar heeft gemaakt.
De Staat stelt zich echter op het standpunt dat het HRN uit vervoerskundig oogpunt als één samenhangend geheel moet worden gezien waarvoor één integrale OD-verplichting kan worden opgelegd. Ook na de inwerkingtreding van het Vierde Spoorwegpakket behouden lidstaten de mogelijkheid om binnenlands personenvervoer per spoor te organiseren via concessies, waarbij de lidstaten de omvang en de kwaliteit van het vervoer, alsook de voorwaarden en tarieven tot in detail kunnen reguleren (zo volgt uit punt 25 van de considerans bij Richtlijn (EU) 2016/2370
). Volgens de Staat kan van hem niet worden verlangd dat hij de winstgevende delen van het HRN overlaat aan commercieel aanbod in OT en alleen de onrendabele delen organiseert op basis van een OD-verplichting. De PSO-verordening en de rechtspraak van het Hof van Justitie verplichten daar niet toe. Datzelfde geldt voor de stelling dat de Staat verplicht zou zijn om een marktanalyse uit te voeren.
Het gerechtshof overweegt ten eerste dat bij de beoordeling van de vorderingen van FMN c.s. een beperkte beslissingsruimte voor het gerechtshof bestaat. Het gerechtshof moet er rekening mee houden dat tegen het besluit tot gunning van de voorgenomen concessie bezwaar en beroep openstaat, en dat het CBb de bevoegde rechter is om over de rechtmatigheid van dat besluit te oordelen. Het gerechtshof kan dus geen voorlopige maatregelen treffen die eventuele bestuursrechtelijke procedures en beslissingen kunnen doorkruisen. Daarnaast moet het gerechtshof rekening houden met het verwachte oordeel in de bodemprocedure bij de rechtbank, dat in mei van dit jaar wordt verwacht.
FMN c.s. voeren ten eerste aan dat de Staat misbruik maakt van de overgangsregeling van de PSO-verordening door de voorgenomen concessie op 24 december 2023 te gunnen (met een looptijd tot 24 december 2033), terwijl deze pas op 1 januari 2025 ingaat. Het gerechtshof oordeelt dat uit artikel 5 lid 6 in samenhang met artikel 8 lid 2 onder iii) van de PSO-verordening volgt dat OD-contracten tot 25 december 2023 onderhands kunnen worden gegund voor een periode van tien jaar. De toepassing van de overgangsregeling is dus niet afhankelijk van de datum waarop de huidige concessie afloopt. Van misbruik is dus geen sprake.
Vervolgens overweegt het gerechtshof dat de Staat voorafgaand aan de gunning van de voorgenomen concessie moet onderzoeken of de markt in de gewenste vervoersbehoefte van de Staat kan voorzien. Zonder onderzoek kan namelijk niet worden vastgesteld dat sprake is van een prestatie die zonder OD-verplichting niet op commerciële voorwaarden zou worden geleverd. Het hof heeft echter twijfels bij de vraag of uit de PSO-verordening ook volgt dat de Staat aan de hand van een marktanalyse moet onderzoeken of marktpartijen interesse hebben in het verzorgen van OT-vervoer op afzonderlijke verbindingen die deel uitmaken van het HRN en als dat het geval is, of die verbindingen moeten worden uitgezonderd van een concessie voor het HRN. Onder prestatie zoals bedoeld in artikel 2 onder e) van de PSO-verordening kan ook de integrale prestatie worden begrepen die NS onder de voorgenomen concessie zal leveren. Een dergelijke uitleg strookt volgens het voorlopig oordeel van het hof met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht. In dat geval volstaat een onderzoek van de Staat of via OT een commercieel aanbod tot stand zou komen dat gelijkwaardig is aan de integrale dienstverlening onder de voorgenomen concessie. Tussen partijen is niet in geschil dat de Staat dat heeft laten onderzoeken en dat deze onderzoeken hebben uitgewezen dat via OT niet in een kwalitatief gelijkwaardig vervoersaanbod zou kunnen worden voorzien.
Als deze uitleg wordt gevolgd, blijkt volgens het gerechtshof ook niet dat de Staat onevenredig heeft gehandeld. Artikel 2bis lid 1 van de PSO-verordening bepaalt uitdrukkelijk dat lidstaten de mogelijkheid hebben om kostendekkende diensten in de openbare dienstverplichting samen te voegen met niet-kostendekkende diensten. Het kan voorshands dus niet worden uitgesloten dat de Staat voldoende marktonderzoek heeft gedaan om het toepassingsgebied en de specificaties van de OD-verplichtingen in de voorgenomen concessie te rechtvaardigen. De vorderingen van FMN c.s. worden dus afgewezen.
De Staat werd in deze procedure bijgestaan door Erik Pijnacker Hordijk, Jotte Mulder en Sebastiaan Cnossen.
Bron: Uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 18 april 2023 (gepubliceerd op 25 april 2023), ECLI:NL:RBDHA:2023:722.
Rechtbank oordeelt dat het vereiste voor een tewerkstellingsvergunning dat asielzoekers maximaal 24 weken per jaar mogen werken in strijd is met de Opvangrichtlijn
Bij uitspraak van 18 april 2023 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de 24-weken-eis voor een tewerkstellingsvergunning voor asielzoekers in strijd is met artikel 15 lid 2 van de Opvangrichtlijn. Deze eis houdt in dat asielzoekers maximaal 24 weken in een tijdsbestek van 52 weken mogen werken. Volgens de rechtbank beperkt het vereiste onnodig de effectieve toegang tot de arbeidsmarkt omdat het voor het overgrote deel van het jaar niet mogelijk is om werkzaamheden te verrichten. De rechtbank verklaart het vereiste daarom onverbindend.
Eisers in deze zaak zijn een asielzoeker en zijn werkgever. De aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning voor eiser is door het UWV meermaals op basis van artikel 6.2, aanhef en onder c van het Besluit Uitvoering Wet Arbeid Vreemdelingen 2022 (BuWav 2022) afgewezen, omdat eiser al eerder in Nederland heeft gewerkt en het maximum van 24 weken heeft bereikt, waarbinnen een asielzoeker in Nederland per jaar werkzaam mag zijn. De werkgever en werknemer voeren aan dat deze bepaling uit het BuWav 2022 in strijd is met artikel 15 van de Opvangrichtlijn.
Op grond van artikel 15 lid 1 van de Opvangrichtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat asielzoekers uiterlijk negen maanden na de datum waarop zij hun verzoek hebben ingediend, toegang hebben tot de arbeidsmarkt, als nog niet op hun asielaanvraag is beslist en deze vertraging niet aan hen te wijten is. In het tweede lid is bepaald dat de lidstaten mogen bepalen onder welke voorwaarden verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, overeenkomstig het nationale recht, en ervoor moeten zorgen dat verzoekers daadwerkelijk toegang tot die arbeidsmarkt hebben. De rechtbank leidt uit het tweede lid af dat de voorwaarden die de lidstaten stellen aan toegang van asielzoekers tot de arbeidsmarkt de daadwerkelijke toegang tot de arbeidsmarkt moeten garanderen. De rechtbank legt ‘daadwerkelijke toegang’ uit als ‘effectieve toegang’. Lidstaten mogen geen voorwaarden stellen die de effectieve toegang onnodig beperken. Nu de 24-weken-eis de effectieve toegang tot de arbeidsmarkt voor meer dan de helft van het jaar volledig beperkt, is deze eis volgens de rechtbank in strijd met artikel 15 lid 2 van de Opvangrichtlijn.
De rechtbank volgt niet het standpunt van het UWV dat de 24-weken-eis gerechtvaardigd is. Volgens het UWV zou een langere termijn een publiek signaal kunnen afgeven dat permanent verblijf in Nederland mogelijk is. Verder zou de terugkeer van de asielzoeker worden bemoeilijkt, omdat tijdens de asielprocedure de asielzoeker een arbeidsrelatie heeft opgebouwd. Dit zou in strijd zijn met het restrictieve toelatingsbeleid van de wetgever. Een langer termijn zou ook ertoe kunnen leiden dat een recht op een WW-uitkering ontstaat voor de asielzoeker.
Volgens de rechtbank zou er geen publiek signaal worden afgegeven dat permanent verblijf in Nederland mogelijk is, omdat het recht op een WW-uitkering vervalt wanneer de asielzoeker niet langer rechtmatig mag verblijven in Nederland. Daarnaast bevordert het verrichten van werkzaamheden tijdens de asielprocedure de integratie in Nederland als het asielverzoek van de asielzoeker wordt toegekend. Als de asielaanvraag wordt afgewezen, vervalt een van de voorwaarden van de tewerkstellingsvergunning. Dit voorkomt dat de terugkeer van de asielzoeker wordt belemmerd.
Bron: Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5458.
De ACM geeft onder voorwaarden groen licht voor de overname van Landal GreenParks door Roompot
Bij besluit van 12 april 2023 heeft de ACM de overname van Landal GreenParks door Roompot onder voorwaarden goedgekeurd. De partijen moeten dertig vakantieparken overdragen aan de Dormio Group. De overname zou er anders toe kunnen leiden dat Roompot/Landal te groot zou worden en op twee markten de prijzen zouden stijgen.
In een tussenrapportage van 29 november 2021 oordeelde de ACM dat de partijen een vergunning nodig hebben voor de fusie en dat er nader onderzoek nodig was voor de overname nu er na de overname significante belemmeringen konden ontstaan voor de mededinging. De Europese Commissie heeft de overname op 13 april 2022 goedgekeurd voor de landen buiten Nederland.
Roompot en Landal Greenparks zijn actief in de verhuur van vakantiewoningen op vakantieparken. Verder bieden zij verhuurbemiddeling en marketingdiensten aan voor de eigenaren van vakantiehuizen en vakantieparken. De ondernemingen zijn grote concurrenten van elkaar. Door de overname vervalt de concurrentie tussen deze bedrijven en zal Roompot/Landal de grootste aanbieder van vakantieparken worden in Nederland. Dit brengt het risico met zich mee dat de huurprijzen van vakantiewoningen voor consumenten zullen stijgen. Ook op de markt voor verhuurbemiddeling en marketingdiensten aan eigenaren van vakantiehuizen en vakantieparken kunnen de prijzen als gevolg van de overname stijgen. Als de overname zonder voorwaarden zou zijn goedgekeurd, zouden er onvoldoende alternatieven overblijven die concurrentiedruk kunnen uitoefenen op Roompot/Landal.
Roompot en Landal GreenParks stelden daarom voor om dertig vakantieparken af te stoten. Dormio Group, een andere aanbieder van vakantieparken in Nederland, neemt deze parken over. Door de overname van de dertig vakantieparken in combinatie met de aangekondigde investeringen door Dormio zelf wordt de concurrentiepositie van Dormio in de recreatiesector significant versterkt. Daarmee ontstaat er op beide markten een stevige concurrent en kunnen de prijzen voor zowel consumenten als bedrijven concurrerend blijven.
Bron: Roompot mag Landal GreenParks overnemen ná verkoop van 30 vakantieparken aan Dormio Group (persbericht