In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van belangrijk Europeesrechtelijk nieuws. Wilt u op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van het Europees recht? Schrijf u dan in voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief.
In deze nieuwsbrief:
Wijziging van de prejudiciële bevoegdheid van het Hof van Justitie en het Gerecht met nieuwe verordening
Europees Hof van Justitie vernietigt besluit van de Commissie in de langslepende Illumina/GRAIL saga
Hof: in het kader van een staatssteunprocedure dient de Commissie een aanvullend besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure te publiceren wanneer nieuwe elementen zich na bekendmaking van het inleidingsbesluit voordoen
Private Antitrust Litigation
Wijziging van de prejudiciële bevoegdheid van het Hof van Justitie en het Gerecht met nieuwe verordening
Op 1 september jl. is Verordening 2024/2019 in werking getreden. Daarmee is de gerechtelijke structuur van de Europese Unie (“EU”) hervormd. Het betreft drie grote veranderingen: de overdracht van de bevoegdheid om uitspraak te doen in prejudiciële zaken van het Hof van Justitie (“Hof”) aan het Gerecht, ontwikkelingen ten behoeve van alle prejudiciële zaken en uitbreiding van het mechanisme voor voorafgaande toelating van hogere voorzieningen.
Prejudiciële beslissingen die worden ingediend vanaf 1 oktober 2024 zijn onderworpen aan de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen het Hof en het Gerecht. Zo wordt het Gerecht bevoegd om op zes duidelijk omschreven aangelegenheden kennis te nemen van prejudiciële verwijzingen. Dit geldt voor: 1) het gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde; 2) accijnzen; 3) het douanewetboek; 4) de tariefindeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur; 5) compensatie voor en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten en 6) het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten. Bij dergelijke aangelegenheden blijft het noodzakelijk het prejudiciële verzoek bij het Hof in te dienen. Het Hof is echter bevoegd de zaak door te sturen naar het Gerecht, maar blijft ook bevoegd zelf kennis te nemen van het verzoek.
De Uniewetgever heeft met het oog op transparantie en openheid bepaald dat in alle prejudiciële zaken - zowel die van het Hof als die van het Gerecht – alle memories of schriftelijke opmerkingen van een belanghebbende in de zin van artikel 23 Statuut binnen redelijke termijn na de sluiting van de zaak op de website van het Hof worden gepubliceerd. Dit zorgt bovendien voor een beter begrip van de beslissingen van het Hof en het Gerecht. Verder worden alle prejudiciële verzoeken voortaan doorgegeven aan het Europees Parlement, de Raad en de Europese Centrale Bank, zodat zij kunnen bepalen of zij gebruik willen maken van hun recht om memories of schriftelijke opmerkingen in te dienen.
Ten behoeve van de doeltreffendheid van de procedure van hogere voorziening is besloten het mechanisme voor voorafgaande toelating van hogere voorziening uit te breiden tot andere beslissingen van het Gerecht. Dat betekent dat aan de vier kamers van beroep als beschreven in artikel 58 bis van het Statuut zes onafhankelijke kamers worden toegevoegd. Daarnaast worden ook geschillen over de uitvoering van overeenkomsten met een arbitragebeding en beslissingen van het Gerecht over een besluit van een onafhankelijke kamer van beroep die binnen enig ander orgaan of enige andere instantie van de Unie is ingesteld na 1 mei 2019 onderworpen aan het mechanisme voor voorafgaande toelating van hogere voorzieningen.
Bron: Verordening 2024/2019 met perscommuniqué
Europees Hof van Justitie vernietigt besluit van de Commissie in de langslepende Illumina/GRAIL saga
Op 3 september jl. heeft het Hof een arrest gewezen in de hogere voorziening in de gevoegde zaken betreffende de Commissie, Illumina en Grail. Het Hof oordeelt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat Verordening 139/2004 (“de concentratieverordening”) de Commissie zou toestaan om een concentratie te onderzoeken die geen Europese (omzet gerelateerde) dimensie heeft en daarnaast ook buiten de toepasselijke nationale fusiedrempels valt. Om die reden verklaart het Hof het besluit van de Commissie om de Illumina-Grail fusie te onderzoeken nietig.
Illumina, een Amerikaanse onderneming gespecialiseerd in genetische analyseoplossingen, kondigt in september 2020 aan te gaan fuseren met Grail, een eveneens in de Verenigde Staten gevestigde onderneming dat bloedtesten voor de vroegtijdige opsporing van kanker ontwikkelt. Omdat de omzet van Illumina en Grail de drempelwaarden niet overschrijdt en Grail geen omzet genereert in de Europese Unie, was er geen sprake van een Europese dimensie in de zin van artikel 1 van de concentratieverordening. Om die reden werd de fusie niet gemeld bij de Commissie of bij een van de lidstaten.
Naar aanleiding van een klacht heeft de Commissie de lidstaten een brief gestuurd waarin ze hen uitnodigde een verwijzingsverzoek in te dienen zodat zij de concentratie kon onderzoeken. Een dergelijk verzoek volgde van de Franse mededingingsautoriteiten, waarna ook de mededingingsautoriteiten van verschillende andere lidstaten zich bij dat verwijzingsverzoek hebben aangesloten. Daarop stelt Illumina beroep in bij het Gerecht.
Illumina betoogde voor het Gerecht onder meer dat de Commissie niet bevoegd is een concentratie te onderzoeken, wanneer de lidstaten die dit verzoeken op grond van hun nationale recht niet bevoegd zijn om de in dat verzoek aan de orde zijnde concentratie te onderzoeken.
Het Gerecht oordeelde dat alle drie door Illumina aangevoerde middelen ongegrond waren. Volgens het Gerecht stond een letterlijke, historische, contextuele en teleologische uitleg van de concentratieverordening toe dat de Commissie, bij afwezigheid van een Europese dimensie, een concentratie onderzoekt die de toepasselijke nationale drempels niet bereikt. Daaruit heeft het Gerecht afgeleid dat de Commissie met de besluiten terecht het verwijzingsverzoek en aansluitingsverzoeken kon aanvaarden.
Het Hof stelt vast dat het Gerecht artikel 22 van de concentratieverordening onjuist heeft geïnterpreteerd. Daarnaast overweegt het Hof dat de Commissie op grond van artikel 22 van de concentratieverordening geen kennis kan nemen van verzoeken in een situatie waarin de lidstaten die dit verzoeken op grond van hun nationale recht niet bevoegd zijn om aan de orde zijnde maatregel te onderzoeken. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een nationale bevoegdheid om een verwijzing te laten plaatsvinden.
Na publicatie van de uitspraak heeft de Commissie onmiddellijk een verklaring afgelegd waarin de Commissie het standpunt inneemt dat “[g]oing forward, in compliance with today's judgment, the Commission will continue to accept referrals made under Article 22 of the Merger Regulation by Member States that have jurisdiction over a concentration under their national rules where the applicable legal requirements are met. In the last few years, several Member States have introduced provisions allowing them to request the notification of transactions that do not meet national thresholds, in situations where they might have a significant competitive impact."
In wezen zegt de Commissie in de verklaring dat de concentratieverordening naar aanleiding van de uitspraak niet gewijzigd hoeft te worden en dat ze bereid is bepaalde nationale wetten te accepteren die de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid geven om concentraties onder de drempelwaarde te beoordelen.
Bron: arrest van het Hof van 3 september 2024 in gevoegde zaken C-611/22 P en C-625/2 P met perscommuniqué en arrest van het Gerecht van 13 juli 2022 in zaak T-227/21
Hof: in het kader van een staatssteunprocedure dient de Commissie een aanvullend besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure te publiceren wanneer nieuwe elementen zich na bekendmaking van het inleidingsbesluit voordoen
Het Hof van Justitie (“Hof”) heeft op 29 juli jl. een arrest gewezen in het hoger beroep van Koiviston Auto Helsinki. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerecht van 14 september 2022, waarin de vraag centraal staat of de Commissie verplicht is om een onderneming die een begunstigde onderneming overneemt bij de formele onderzoeksprocedure te betrekken. Het Gerecht oordeelde dat dit niet vereist is. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en verduidelijkt wanneer de Commissie een aanvullend inleidingsbesluit van de onderzoeksprocedure moet publiceren.
Helsingin Bussiliikenne Oy (“begunstigde onderneming”) exploiteert verschillende busroutes en biedt charter- en busleasingdiensten aan in de regio Helsinki. Van 2002 tot 2010 ontvangt zij daarvoor van de gemeente Helsinki verschillende financiële voordelen. In januari 2015 start de Commissie de onderzoeksprocedure voor ongeoorloofde staatssteun door middel van een inleidingsbesluit. In december van datzelfde jaar wordt de begunstigde onderneming overgenomen door Viikin Linja Oy en hernoemd tot Koiviston Auto Helsinki Oy (“nieuwe onderneming” of “Koiviston”).
In juni 2019 constateert de Commissie in een besluit dat sprake is van onrechtmatige staatssteun aan de begunstigde onderneming. Daarbij duidt de Commissie de nieuwe onderneming aan als begunstigde van de steun vanwege de economische continuïteit met de aanvankelijke ontvanger van deze steun (de begunstigde onderneming). De nieuwe onderneming was echter tijdens de onderzoeksprocedure in 2015 niet in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen, aangezien de overname had plaatsgevonden nadat dit onderzoek van start ging.
Daarop stelt Koiviston een beroep in tot nietigverklaring tegen het besluit van de Commissie uit 2019, waaruit volgt dat sprake was van onrechtmatige staatssteun. Het Gerecht heeft elk van de vijf aangevoerde middelen verworpen.
Voor het Hof betoogt Koiviston dat de verkoop van de begunstigde onderneming een nieuw element was dat niet was opgenomen in het inleidingsbesluit van de Commissie. Koiviston is daarom van mening dat de Commissie verplicht was de onderzoeksprocedure te rectificeren of uit te breiden.
Het Hof oordeelt dat de Commissie met haar inleidingsbesluit alleen de oude onderneming (Helsingin Bussiliikenne Oy) als potentiële begunstigde van de betrokken steun heeft vermeld. Verder overweegt het Hof dat de overdracht van de oude onderneming zodra de Commissie daarvan op de hoogte was gebracht, een relevant element was van haar onderzoek in de zin van artikel 6(1) Verordening 2015/1589.
In casu kon de Commissie pas na bekendmaking van het inleidingsbesluit beschikken over dit relevante gegeven. Het Hof, anders dan het Gerecht, oordeelt dat de Commissie derhalve verplicht was een aanvullend inleidingsbesluit te publiceren met daarin het nieuwe relevante element, zodat de belanghebbenden conform artikel 108(2) VWEU en artikel 6(1) Verordening 2015/1589 in staat zouden kunnen worden gesteld te reageren.
Het Gerecht kwam eerder tot het oordeel dat een dergelijke schending van artikel 108 lid 2 VWEU geen schending van een wezenlijk vormvoorschrift vormde, maar enkel een procedurele onregelmatigheid, die slechts tot nietigverklaring van het litigieuze besluit kon leiden indien werd aangetoond dat dit besluit zonder die onregelmatigheid een andere inhoud had kunnen hebben.
Het Hof stelt daarentegen vast dat de Commissie een wezenlijk vormvoorschrift in de zin van artikel 263 tweede alinea VWEU heeft geschonden door geen aanvullend inleidingsbesluit vast te stellen, waardoor besluit 2020/1814 van de Commissie betreffende steun door Finland ten gunste van de oude onderneming nietig moet worden verklaard.
Bron: arrest van het Hof van 29 juli 2024 in zaak C‑697/22 P en arrest van het Gerecht van 14 september 2022 in zaak T-603/19 (Franstalig)
Private Antitrust Litigation
Jotte Mulder, Floor van der Lecq en Willem Heemskerk hebben het Nederlandse hoofdstuk verzorgd voor de 2025 versie van de Panoramic - Private Antitrust Litigation gids. Dit hoofdstuk bevat specifiek Nederlandse inzichten in private antitrust litigation, waaronder Nederlands beleid en track record, relevante Nederlandse autoriteiten en uitvoeringswetgeving, Nederlandse regelingen en alle specifieke ontwikkelingen binnen het vakgebied en nog veel meer.