Home Kennis EU-alert - 15 december 2022

EU-alert - 15 december 2022

15 december 2022
Marleen Botman
In deze nieuwsbrief vindt u een overzicht van belangrijk Europeesrechtelijk nieuws. Wilt u op de hoogte blijven van de laatste ontwikkelingen op het gebied van het Europees recht? Schrijf u dan in voor onze tweewekelijkse nieuwsbrief.
Abonneren nieuwsbrief Europees recht

In deze nieuwsbrief:

  • AG Rantos adviseert het Hof om het arrest waarin wordt geoordeeld dat de regels van de ISU de mededinging beperken te vernietigen en terug te verwijzen naar het Gerecht
  • AG Rantos: Europees mededingingsrecht staat niet in de weg aan de door de FIFA en de UEFA gehanteerde toelatingsregels
  • Gerecht verwerpt beroep tot nietigverklaring van besluit Europese Commissie waarbij investeringssteun voor de bouw van nieuwe kernreactoren werd goedgekeurd
  • Europese Commissie stuurt mededeling van punten van bezwaar aan Deutsche Bank en Rabobank
  • Europese Commissie: Hongarije heeft onvoldoende vooruitgang geboekt
  • Europese Commissie legt boete van 157 miljoen euro op aan kopers van styreen

AG Rantos adviseert het Hof om het arrest waarin wordt geoordeeld dat de regels van de ISU de mededinging beperken te vernietigen en terug te verwijzen naar het Gerecht

AG Rantos adviseert het Hof om het arrest van het Gerecht van 16 december 2020 te vernietigen en terug te verwijzen naar het Gerecht. Volgens AG Rantos leidt de toepassing van het mededingingsrecht op door sportfederaties vastgestelde regels ertoe dat sportfederaties onder bepaalde voorwaarden de toegang tot de markt kunnen weigeren aan derden, mits de weigering enerzijds door legitieme doelstellingen wordt gerechtvaardigd en de genomen maatregelen anderzijds evenredig zijn aan dezelfde doelstellingen. Met betrekking tot de incidentele hogere voorziening, ingesteld door de twee atleten wiens klachten ten grondslag lagen aan het besluit van de Commissie om de procedure tegen de ISU te beginnen, komt AG Rantos tot de conclusie dat de het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het stelsel van exclusieve en verplichte arbitrage de betrokken mededingingsbeperking niet kan “versterken”.

Bij besluit van 8 december 2017 heeft de Commissie geoordeeld dat de “toelatingsregels” die de International Skating Union (ISU) hanteerde, waaronder de regel dat een schaatser die deelnam aan een door de ISU niet-toegestane wedstrijd levenslang kon worden uitgesloten van ISU-wedstrijden, onverenigbaar waren met de Europese mededingingsregels ex artikel 101 VWEU. De Commissie heeft de ISU op straffe van een dwangsom gelast de vastgestelde inbreuk te beëindigen zonder een geldboete op te leggen, waartegen de ISU beroep heeft ingesteld bij het Gerecht. Bij arrest van 16 december 2020 heeft het Gerecht het beroep van de ISU strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie gedeeltelijk verworpen. De ISU heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof en vordert gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het Gerecht.

Daarnaast hebben de twee atleten wiens klachten aan het besluit van de Commissie van 8 december 2017 ten grondslag lagen  incidenteel hoger beroep ingesteld. Dit incidentele hoger beroep richt zich op het deel van het arrest van het Gerecht waarin zij oordeelt dat het door de ISU ingevoerde stelsel van exclusieve en verplichte arbitrage niet kan worden geacht tot “versterking” van de mededingingsbeperking te leiden. Ter introductie van zijn conclusie staat AG Rantos eerst stil bij het analysekader dat van toepassing is op zaken waarin het Europese mededingingsrecht speelt met betrekking tot vastgestelde regels door sportfederaties. Allereerst merkt AG Rantos op dat de regels van bestuursorganen in beginsel niet buiten de werkingssfeer van het Europese mededingingsrecht vallen. Wel speelt artikel 165 VWEU een belangrijke rol in de beoordeling van eventuele rechtvaardigingsgronden wanneer een mededingingsbeperking is geconstateerd. Daarnaast benoemt AG Rantos dat reglementen van sportbestuursorganen die een beperking ex artikel 101 lid 1 VWEU vormen naar vaste rechtspraak van het Hof noodzakelijk kunnen worden geacht voor de verwezenlijking van een legitiem “sportdoel”. Een dergelijke beperking dient echter proportioneel te zijn in het licht van het nagestreefde doel.

AG Rantos benadrukt vervolgens dat de specifieke rol van sportbestuursorganen met zich meebrengt dat eenzelfde entiteit zowel regelgevende als organisatorische activiteiten kan verrichten. Op zichzelf kan dit volgens hem echter geen schending van het Europese mededingingsrecht behelzen. Wel rust op sportbestuursorganen zoals de ISU de verplichting om erop toe te zien dat derden niet onterecht van de markt worden geweerd om te voorkomen dat een vervalsing van de mededinging optreedt. Zolang een weigering echter wordt gerechtvaardigd door legitieme doelstellingen en de door het sportbestuursorgaan genomen maatregelen hiertoe evenredig zijn, kan onder bepaalde voorwaarden de toegang van de markt worden geweigerd aan derden.

De conclusie van  AG Rantos ziet daarnaast op de vraag of het Gerecht op juiste wijze het begrip strekkingsbeperking ex artikel 101 lid 1 VWEU heeft uitgelegd. AG Rantos concludeert dat het niet duidelijk is welke benadering het Gerecht nu heeft gehanteerd. Enerzijds lijkt het Gerecht door eerst de inhoud van de toelatingsregels te analyseren volgens AG Rantos een klassieke benadering te hebben gevolgd. Anderzijds past het Gerecht de toets van de nevenrestrictie toe die centraal staat in het arrest Meca Medina en Igor Majcen.

Hierdoor ontstaat een potentiële verruiming van het begrip “strekkingsbeperking” omdat enkel de vaststelling van onevenredigheid daartoe zou kunnen leiden. Strekkingsbeperkingen moeten echter restrictief worden uitgelegd en de benadering van het Gerecht is daarmee in strijd.

AG Rantos concludeert dat het Gerecht daarom een onjuiste rechtsopvatting hanteert ten aanzien van het begrip strekkingsbeperking en de uitspraak om die reden op dit punt moet worden vernietigd. Op basis van een analyse van de relevante juridische en economische context constateert AG Rantos dat het Gerecht zich zal moeten buigen over de vraag of de betrokken regels “ten gevolge” hebben dat de mededinging wordt beperkt in de zin van artikel 101 lid 1 VWEU en de feitelijke vragen die hiermee in verband staan. Hij stelt daarom voor om de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht.

Met betrekking tot de ingestelde incidentele hogere voorziening speelt de vraag of het stelsel van exclusieve en verplichte arbitrage dat de ISU hanteerde aangemerkt kan worden als “versterkende factor” voor de mededingingsbeperking. Het Gerecht heeft in haar arrest gesteld dat het gebruik van een stelsel van exclusieve en verplichte arbitrage een algemeen aanvaarde methode voor geschillenbeslechting is en dat een verplicht arbitragebeding op zichzelf de mededinging niet beperkt. AG Rantos volgt hierin de redenatie van het Gerecht. Daartoe voert hij tevens aan dat arbitrage bij de Court of Arbitration for Sport zich onderscheidt van arbitrage tussen lidstaten en particuliere partijen. Beginselen geformuleerd door het Hof in Achmea en PL Holdings zijn in zijn optiek daarom niet van toepassing op onderhavige zaak. AG Rantos komt daarom tot de conclusie dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat  de exclusieve en verplichte arbitrageregels niet kwalificeren als een versterking van  de mededingingsbeperking.

Bron: Conclusie AG Rantos van 15 december 2022 inzake C‑124/21 P (Perscommuniqué)

AG Rantos: Europees mededingingsrecht staat niet in de weg aan de door de FIFA en de UEFA gehanteerde toelatingsregels

AG Rantos concludeert dat de artikelen 101 en 102 VWEU niet in de weg staan aan de toepassing van toelatingsregels met betrekking tot het vereiste van voorafgaande autorisatie voor het creëren van een nieuwe pan-Europese interclub voetbalcompetitie die worden gehanteerd door de FIFA en de UEFA. AG Rantos komt tot de conclusie dat  de beperking van de mededinging inherent is aan de legitieme doeleinden die de FIFA en de UEFA nastreven en de beperking niet verder reikt dan het nastreven van deze doeleinden. Daarnaast strekken artikel 101 en 102 VWEU er volgens hem niet toe de FIFA en de UEFA te verbieden te dreigen met sancties wanneer clubs meewerken aan het opzetten van een nieuwe pan-Europese interclub voetbalcompetitie die de doeleinden van de FIFA en UEFA ondermijnen. Wel stelt AG Rantos dat deze sancties voor zover zij gericht zijn op spelers die generlei betrekking hebben bij de creatie van een dergelijke voetbalcompetitie niet proportioneel zijn.

De Fédération internationale de football association (FIFA) is het wereldwijd leidende bestuursorgaan in de voetbalsport, en de Union of European Football Associations (UEFA) betreft het leidende bestuursorgaan binnen Europa. Beiden zijn Zwitserse entiteiten die geregeerd zijn door privaat recht en hebben als doelstelling om voetbal als sport te bevorderen en eigen internationale competities te organiseren. De European Super League Company (ESLC) is een door Spaans recht geregeerd bedrijf dat is opgericht door een aantal toonaangevende Europese voetbalclubs. ESLC is van plan een jaarlijkse Europese voetbalcompetitie (de European Super League (ESL) te organiseren. De ESL zou onafhankelijk van de UEFA bestaan en de participerende clubs zouden deel blijven uitmaken van de UEFA en FIFA. Wanneer de ESL werd aangekondigd hebben UEFA en FIFA gesteld de nieuwe competitie te weigeren en in de ESL participerende clubs en spelers te schorsen van de UEFA en FIFA-competities. ESLC stelt zich op het standpunt dat FIFA en UEFA hiermee een ongerechtvaardigde beperking van Europese mededing creëren en is een procedure gestart in Spanje. In die procedure zijn  prejudiciële vragen gesteld door de Juzgado de lo Mercantil de Madrid. De prejudiciële vragen zien op de geldigheid van de door de UEFA en FIFA gehanteerde toelatingsregels in het kader van het Europees mededingingsrecht.

Alvorens in te gaan op de prejudiciële vragen die worden gesteld in de onderhavige zaak, zet AG Rantos de relatie tussen sport en Europees recht uiteen. Hij staat hierin stil bij de uitzonderlijke aard van sport en hoe artikel 165 VWEU is ingevoerd in de navolging van het “European Sports Model”. Dit model behelst een Pyramide-structuur met professionele sport als hoogste laag en amateursport onderaan. Een belangrijk uitgangspunt in dit model is het hebben van open competities. Daarnaast benoemt AG Rantos dat het model is gebaseerd op financiële solidariteit, wat erop neerkomt dat inkomsten die zijn gegenereerd op het hoogste niveau worden geïnvesteerd in de laagste niveaus van de sport. Hij benadrukt tevens dat artikel 165 VWEU is geïntroduceerd omdat sport een gebied van significante economische activiteiten betrekt met een uniek sociaal karakter, waardoor een bijzondere aanpak vereist kan zijn. Artikel 165 VWEU kan daarom als uitgangspunt gelden voor de toepassing van het Europese mededingingsrecht ex artikelen 101 en 102 VWEU. Hoewel het unieke karakter van sport er niet toe kan leiden dat sportactiviteiten buiten het bereik van de Europese mededingingsregels vallen, dient artikel 165 VWEU meegewogen te worden met de vraag of er bijvoorbeeld sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor een bepaalde mededingingsbeperking. Daarbij staat AG Rantos tevens stil bij het feit dat sportbestuursorganen vatbaar zijn voor tegenstrijdige belangen, gezien het feit zij regelgevende bevoegdheden hebben en economische activiteiten begaan. Op zichzelf hoeft deze omstandigheid volgens hem echter geen strijd met de Europese mededingingsregels op te leveren.

AG Rantos stelt met betrekking tot de toepassing van artikel 101 lid 1 VWEU dat het vereiste van voorafgaande autorisatie voor de creatie van een nieuwe pan-Europese interclub voetbalcompetitie die de FIFA en UEFA hanteren zelfs in het geval er geoordeeld wordt dat er sprake is van een mededingingsbeperking niet per se betekent dat deze regels tot doel hebben de mededinging te beperken. Gezien de disciplinaire maatregelen die de UEFA voorziet zoals de uitsluiting van spelers die participeren aan de voorgenomen European Super League, is volgens AG Rantos sprake van  een beperking van de mededinging. Volgens AG Rantos is er echter sprake van een gerechtvaardigde beperking (op basis van toepassing van de leer van nevenrestricties), omdat de weigering om een gesloten competitie als de ESL toe te laten inherent is aan de navolging van legitieme doeleinden en de weigering proportioneel is. De weigering om de ESL te erkennen als competitie is volgens AG Rantos vereist om de principes van participatie gebaseerd op resultaten, gelijke kansen en solidariteit waarop de Pyramide-structuur van het Europese voetbal is gebaseerd te waarborgen.

Met betrekking tot de toepassing van artikel 102 VWEU stelt AG Rantos dat UEFA gezien haar monopolypositie als enige organisator van Europese voetbalcompetities een speciale verantwoordelijkheid heeft om te voorkomen dat derde partijen onterecht worden geweerd van de markt. Daarvan is in de onderhavige zaak volgens AG Rantos geen sprake en hij sluit hierbij aan bij de redenering die is opgenomen met betrekking tot de toepassing van artikel 101 VWEU. Daarnaast stelt AG Rantos dat niet kan worden gesproken van de weigering tot toelating aan essentiële voorzieningen in de onderhavige zaak. Hiertoe wordt onder andere aangevoerd dat het vereiste van voorafgaande toestemming de mogelijkheid biedt wel toe te treden aan de essentiële voorzieningen. Daarnaast stelt AG Rantos in dit opzicht dat de weigering toegang te verlenen tot de organisatorische infrastructuur van UEFA er niet toe leidt dat er toetreding tot de markt onmogelijk of buitensporig bemoeilijkt wordt.

Bron: Conclusie AG Rantos van 15 december 2022 inzake C-333/21 (Perscommuniqué) (Engelstalig)

Gerecht verwerpt beroep tot nietigverklaring van besluit Europese Commissie waarbij investeringssteun voor de bouw van nieuwe kernreactoren werd goedgekeurd

In 2017 heeft de Europese Commissie Hongaarse investeringssteun goedgekeurd die betrekking heeft op de exploitatie van twee kernreactoren. Oostenrijk heeft vervolgens een beroep tot nietigverklaring van dit besluit ingesteld. De rechtstreekse gunning van de opdracht voor de bouw van deze kernreactoren was volgens Oostenrijk onlosmakelijk verbonden met de betrokken steun, waardoor de steun door de Commissie (mede) getoetst had moeten worden aan de Europese aanbestedingsregels. Bij uitspraak van 30 november jl. heeft het Gerecht dit beroep tot nietigverklaring verworpen.

Op 22 mei 2015 heeft Hongarije de Europese Commissie in kennis gesteld van een maatregel om een financiële bijdrage te leveren voor de ontwikkeling van twee nieuwe kernreactoren op de locatie van de kerncentrale Paks in Hongarije. De begunstigde van deze maatregel is MVM Paks II Nuclear Power Plant Development Private Company Limited by Shares (Paks II). De Commissie heeft op 23 november 2015 besloten om ten aanzien van de aangemelde maatregel de formele onderzoeksprocedure van artikel 108 lid 2 VWEU in te leiden.

De Russische Federatie heeft toegezegd Hongarije in het kader van een intergouvernementele overeenkomst inzake samenwerking op het gebied van vreedzaam gebruik van kernenergie een staatslening te verstrekken voor de financiering van de ontwikkeling van de nieuwe reactoren in de kerncentrale van Paks. Overeenkomstig deze overeenkomst is de bouw van de nieuwe kernreactoren via rechtstreekse gunning aan Nizhny Novgorod Engineering Company Atomenergoproekt (JSC NIAEP) toevertrouwd.

Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft de Commissie vastgesteld dat de aangemelde maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU. De Commissie heeft geconcludeerd dat de betrokken maatregel onder voorwaarden – die onder meer betrekking hebben op de commerciële (investerings)strategie en de autonomie van Paks II verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107 lid 3 sub c VWEU.

Oostenrijk heeft vervolgens bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld.

Oostenrijk betoogt allereerst dat het feit dat JSC NIAEP zonder openbare aanbestedingsprocedure rechtstreeks is belast met de ontwikkeling en de bouw van de twee nieuwe reactoren een schending vormt van de Europese aanbestedingsregels. Volgens Oostenrijk vormt het feit dat JSC NIAEP met de ontwikkeling van de nieuwe reactoren is belast een integrerend onderdeel van (het doel van) de steun. Daarom was de Commissie verplicht deze steun te toetsen aan de Europese aanbestedingsregels. Oostenrijk verwijst in dat verband naar het zogenoemde arrest Hinkley Point C.

Het Gerecht oordeelt allereerst dat uit Hinkley Point C enkel volgt dat de door de steun bevorderde economische activiteit verenigbaar moet zijn met het Unierecht. Oostenrijk heeft in de onderhavige zaak echter niet aangevoerd dat de ondersteunde activiteit, de productie van kernenergie, hiermee in strijd is. Daarnaast blijkt volgens het Gerecht niet uit dit arrest dat het Hof niet langer wil vasthouden aan zijn rechtspraak dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen aspecten die onlosmakelijk verbonden zijn met het doel van de steun en aspecten die dat niet zijn.

Bovendien zou een verplichting voor de Commissie om, los van een toets aan de staatssteunregels en zonder dat er een direct verband daarmee bestaat, in het kader van een steunprocedure een definitief standpunt in te nemen over het al dan niet bestaan van overige inbreuken van het Unierecht, volgens het Gerecht in strijd zijn met enerzijds staatssteunrechtelijke procedureregels die specifiek zijn toegespitst op het staatssteuntoezicht en anderzijds het beginsel dat er voor andere Unierechtelijke inbreuken andere administratieve procedures en beroepsmogelijkheden zijn.

Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Commissie daarom geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door zich in het kader van de staatssteuntoets te beperken tot een beoordeling van de steunmaatregel zelf en de daarmee onlosmakelijk verbonden regelingen.

Volgens het Gerecht is het besluit tot gunning van de opdracht voor de bouw van de twee nieuwe kernreactoren, dat aan de betrokken steunmaatregel vooraf is gegaan, geen aspect dat onlosmakelijk is verbonden met de steun. Het houden van een openbare aanbesteding en de eventuele inschakeling van een andere onderneming voor de bouw van de reactoren zou niets veranderen aan het doel van de steun, namelijk de kosteloze terbeschikkingstelling van twee nieuwe reactoren met het oog op de exploitatie ervan, noch aan de begunstigde van de steun, namelijk Paks II. Zelfs indien de toepassing van een aanbestedingsprocedure het bedrag van de steun had kunnen wijzigen, zou deze omstandigheid op zich geen invloed hebben gehad op het voordeel dat de steun voor de begunstigde vormde, aangezien dit voordeel bestond in de gratis terbeschikkingstelling van de twee nieuwe reactoren voor de exploitatie.

Het Gerecht wijst er tevens op dat de Commissie in het bestreden besluit mocht verwijzen naar de beoordeling die zij had verricht in een eerder gevoerde niet-nakomingsprocedure en waarin zij had geconcludeerd dat de rechtstreekse gunning aan JSC NIAEP niet in strijd was met de Unierechtelijke aanbestedingsregels. De gunning van de bouwopdracht in het kader van de procedure inzake staatssteun opnieuw onderzoeken zou in strijd zijn geweest met het beginsel van rechtszekerheid, omdat de Commissie in dit kader niet over nieuwe informatie beschikte.

Ook de overige beroepsgronden van Oostenrijk slagen niet. Het Gerecht verwerpt dan ook het beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit.

Bron: Gerecht van 30 november 2022 inzake T-101/18 (alleen in Frans en Duits beschikbaar) (perscommuniqué)

Europese Commissie stuurt mededeling van punten van bezwaar aan Deutsche Bank en Rabobank

De Europese Commissie heeft Deutsche Bank en Rabobank in kennis gesteld van haar voorlopige standpunt dat zij de Europese mededingingsregels hebben geschonden door het maken van geheime afspraken bij de handel in verschillende in euro luidende obligaties.

De Commissie vermoedt dat de banken tussen 2005 en 2016 via een aantal van hun handelaren commercieel gevoelige informatie hebben uitgewisseld en hun prijs- en handelsstrategieën bij de handel in deze obligaties op de secundaire markt in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben gecoördineerd. Als dit inderdaad het geval is, is dit in strijd met het Europese kartelverbod. De “secundaire markt” is de markt waar de obligaties worden verhandeld tussen banken, makelaars en beleggers nadat ze voor het eerst op de “primaire markt” zijn uitgegeven voor verkoop via veilingen of syndicaties (onderhands).

Aanvankelijk stemde de Commissie in met de mogelijkheid om een schikking met de betrokken ondernemingen te onderzoeken, maar de besprekingen werden beëindigd omdat volgens de Commissie niet genoeg vooruitgang werd geboekt. Rabobank en Deutsche Bank kunnen de documenten in het onderzoeksdossier van de Commissie inzien en hierop reageren. Als de Commissie vervolgens tot de conclusie komt dat de inbreuk voldoende is bewezen, kan zij een besluit vaststellen waarin de gedragingen worden verboden en een geldboete wordt opgelegd van maximaal 10% van de wereldwijde jaaromzet van de ondernemingen.

Bron: Europese Commissie van 6 december 2022 (persbericht)

Europese Commissie: Hongarije heeft onvoldoende vooruitgang geboekt

Het Unierecht kent sinds 2021 een instrument voor gevallen waarin schendingen van de beginselen van de rechtsstaat gevolgen hebben of dreigen te hebben voor de financiële belangen van de EU. Op basis van de conditionaliteitsverordening kan de EU betalingen schorsen of financiële sancties treffen om de begroting te beschermen. Op 30 november jl. heeft de Europese Commissie Hongarije een beoordeling voorgelegd in het kader van de conditionaliteitsprocedure.

In het kader van de toepassing van de conditionaliteitsverordening en het niet voldoen door Hongarije aan rechtsstatelijke voorwaarden heeft de Europese Commissie op 18 september voorgesteld dat 65 % (totaal 7,5 miljard EUR) van drie programma's in het kader van het cohesiebeleid zouden worden geschorst. In haar beoordeling van 30 november jl. constateert de Europese Commissie nu dat, ondanks de stappen die Hongarije heeft genomen, bestaat volgens de Commissie nog niet aan alle voorwaarden wordt voldaan. Hoewel een aantal hervormingen is of wordt doorgevoerd, heeft Hongarije niet voldaan aan haar toezeggingen om sleutelelementen van de noodzakelijke corrigerende maatregelen naar behoren uit te voeren voor 19 november. Deze maatregelen hebben met name betrekking op de doeltreffendheid van de recent opgerichte integriteitsautoriteit en de procedure voor rechterlijke toetsing van vervolgingsbesluiten.

De Commissie heeft daarom geconcludeerd dat de voorwaarden voor de toepassing van de verordening blijven gelden en dat verdere essentiële stappen nodig zullen zijn om de resterende risico’s voor de EU-begroting in Hongarije weg te nemen. De Raad heeft nu tot 19 december om met het voorstel van de Commissie in te stemmen. Een gekwalificeerde meerderheid is nodig om de financiering te schorsen.

Bron: Europese Commissie van 30 november 2022 (persbericht)

Europese Commissie legt boete van 157 miljoen euro op aan kopers van styreen

De Europese Commissie heeft een boete van in totaal 157 miljoen euro opgelegd aan Sunpor, Synbra, Synthomer, Synthos en Trinseo voor deelname aan een kartel voor aankopen op de markt voor styreenmonomeer (styreen). Aan INEOS is geen boete opgelegd, omdat dit bedrijf de Commissie in het kader van de clementieregeling op het bestaan van het kartel heeft gewezen. Alle zes de ondernemingen hebben hun betrokkenheid bij het kartel erkend en ingestemd met een schikking.

Na een verzoek door INEOS op grond van de clementieregeling van 2006 startte de Europese Commissie haar onderzoek in september 2017. Op grond van (samenwerking met de Commissie binnen) het clementieprogramma kunnen ondernemingen die deel hebben genomen aan een kartel boetes ontlopen of in aanmerking komen voor een boeteverlaging. Uit het onderzoek van de Commissie kwam naar voren dat sprake was van één voortdurende inbreuk in de Europese Economische Ruimte tussen 1 mei 2012 en 30 juni 2018. De zes kopers van styreen wisselden gevoelige commerciële informatie uit en coördineerden hun onderhandelingsstrategie voor een maandelijkse contractprijs voor styreen (de “Styrene Monthly Contract Price” of “SMCP”). De SMCP werd op grote schaal gebruikt als referentieprijs in de sector en was vaak een element in de prijsformule in contracten voor de levering van styreen. De zes ondernemingen spraken volgens de Commissie af om een element van de prijs van styreen te verlagen.

Behalve Synbra hebben alle ondernemingen meegewerkt in het kader van de clementieregeling van 2006. In ruil hiervoor hoefde INEOS geen boete te betalen; voor de overige vier ondernemingen werden de geldboeten verlaagd omdat ze aan het onderzoek van de Commissie hebben meegewerkt. Bovendien zijn de geldboeten met 10% verlaagd omdat de ondernemingen hun deelname aan het kartel en hun aansprakelijkheid in dat verband hebben erkend.

Bron: Europese Commissie van 29 november 2022 (persbericht)

Abonneren nieuwsbrief Europees recht