Op 29 april 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Foodpark” vernietigd. In veel opzichten een lezenswaardige uitspraak. Onder meer waar het gaat om de milieu-effectrapportage (m.e.r.). De uitspraak is een belangrijke herinnering van het feit dat als een activiteit is gefaseerd in verschillende ruimtelijke besluiten, dit niet betekent dat niet sprake kan zijn van één activiteit die in zijn geheel moet worden getoetst aan de drempelwaarde voor de m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Het geschil tussen partijen
De gemeente Veghel wil het bedrijventerrein Foodpark De Kempkens gefaseerd realiseren. Het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Foodpark” voorziet in de ontwikkeling van ongeveer 39 hectare bedrijventerrein. Dat is fase 1 van het bedrijventerrein. De exacte omvang van fase 2 is ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan nog niet bekend. Uit het gemeentelijk beleid, met name de opeenvolgende structuurvisies, volgt echter de beleidskeuze van de raad om een oppervlakte van 100 ha te ontwikkelen tot het jaar 2030 en mogelijk daarna.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad een zogenaamde “vormvrije m.e.r.-beoordeling” gemaakt voor fase 1. Een formele m.e.r.-beoordelingsplicht gold volgens de raad niet, omdat de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (Onderdeel D, categorie 11.3) van 75 hectare of meer met het bestemmingsplan niet wordt overschreden.
Volgens de stichting die tegen het bestemmingsplan opkomt, hangen fase 1 en fase 2 van het bedrijventerrein zodanig met elkaar samen dat voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan, een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt voor de totale beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein.
Het oordeel van de rechter
De Afdeling begint met vast te stellen dat niet in geschil is het plan voorziet in een bedrijventerrein van 39 hectare, en dat daarmee de drempelwaarde van 75 ha uit het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Vervolgens stelt de Afdeling echter vast dat fase 1 van het bedrijventerrein niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein Foodpark De Kempkens waarvoor het doel een uiteindelijke oppervlakte van 100 hectare is. Volgens de Afdeling is het totale plangebied voor het bedrijventerrein een aaneengesloten gebied. Het bestemmingsplan voorziet nu weliswaar in een bestemming “Groen” ter begrenzing van fase 1, maar die kan binnenplans gewijzigd worden in een bestemming “Bedrijventerrein” wanneer fase 2 wordt uitgevoerd. Om die reden is de Afdeling van oordeel dat voor de toepassing van het Besluit m.e.r. de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein, die in twee fasen wordt uitgevoerd, moest worden bezien als één samenhangende activiteit. Nu de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein een oppervlakte van ongeveer 100 ha betreft, wordt de drempelwaarde overschreden en was een m.e.r.-beoordeling verplicht.
Het argument van de raad dat de ontwikkeling van fase 2 onzeker was ten tijde van de vaststelling van het plan vanwege onduidelijkheid over de omlegging van een provinciale weg en vanwege onzekerheid over de marktruimte, doet er volgens de Afdeling niet aan af dat de ontwikkeling van het totale bedrijventerrein gelet op het vastgestelde gemeentelijk beleid vanaf het begin van het besluitvormingsproces is beoogd.
Met deze uitspraak zet de Afdeling haar lijn voort dat het bij de vraag of sprake is van één activiteit met het oog op de toetsing aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., doorslaggevend is of sprake is van “geografische samenhang”. Die is er wanneer, zoals in deze uitspraak, sprake is van een aaneengesloten gebied. Maar ook wanneer de plandelen niet direct op elkaar aansluiten kan daarvan sprake zijn. Waar de Afdeling naar kijkt is of de milieu-effecten van het project worden gebundeld en elkaar versterken. In een eerdere uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2004 zagen wij dat dat betekent dat een nieuwe woonwijk in 3 delen die niet direct aan elkaar grenzen, maar wel onderdeel uitmaken van één VINEX-project en via dezelfde verkeerstructuur ontsloten worden, voldoende geografische samenhang kent om als één project te moeten worden beschouwd.
Bron: AbRvS 29 april 2015, nr. 201403875/1/R3