Het kabinet heeft zich een ambitieus doel gesteld om in 2050 de broeikasgassen in Nederland met 95% te reduceren, met als tussendoel 49% in 2030. Dit tussendoel is vastgelegd in de Klimaatwet van begin dit jaar en de maatregelen die nodig zijn dit doel te halen in het Klimaatakkoord van juni 2019. Het komt er nu op aan de vele afspraken die in het akkoord zijn opgenomen in de praktijk te brengen. Het klimaatbeleid loopt dwars door sectoren, thema’s en beleidsterreinen heen. In een Kamerbrief informeert minister van Economische Zaken en Klimaat Wiebes daarom over de te hanteren uitvoeringsstructuur. Heldere regie is nodig om te zorgen dat maatregelen elkaar zoveel mogelijk versterken en acties van de ene partij of sector de realisatie van de opgave in andere sectoren niet bemoeilijkt. Hoe gaan we dit doen?
Politieke regie
Ten eerste is er de nodige politieke regie. De Klimaatwet zorgt ervoor dat het kabinet de voortgang periodiek kan bijhouden en zo nodig bijstellen. Zo bepaalt de wet dat het kabinet elke vijf jaar een Klimaatplan vaststelt waarin staat op welke manier de gestelde doelen worden gerealiseerd. In november publiceerde het kabinet al het eerste (voor de periode 2021-2030). In het najaar van 2020 zal het kabinet voor het eerst rapporteren over de voortgang van het gevoerde klimaatbeleid in de jaarlijkse Klimaatnota. De feiten die de Klimaatnota moeten ondersteunen worden ontleend aan de Klimaat en Energie Verkenning en de Monitor Klimaatbeleid. In 2021 verschijnt ook de eerste tweejaarlijkse Voortgangsrapportage, die de basis kan zijn voor het intensiveren van bestaande of het nemen van extra maatregelen. Via deze hele beleidscyclus wordt inzichtelijk of het kabinet en andere partijen op de goede weg zijn en wat de resultaten in CO₂-reductie zijn.
Hoe gaan we om met conflicterende ruimtelijke claims?
Het energiesysteem gaat de komende jaren onvermijdelijk fundamenteel veranderen. De ruimtelijke claims die we nodig hebben voor de uitvoering van het klimaatbeleid, denk aan de aanleg van wind- en zonneparken, gaan ongetwijfeld leiden tot concurrentie met andere ruimtelijke claims, bijvoorbeeld woningbouw en natuur. En dat tegen de achtergrond van de toch al schaarse ruimte in Nederland. Voor de regie die op deze ruimtelijke dimensie nodig is benutten we vooral de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI benoemt het Rijk de prioriteiten die de komende jaren op nationaal niveau centraal staan bij de inrichting van onze leefomgeving. Eén van de drie principes die de NOVI hanteert, is bijvoorbeeld het centraal stellen van de kenmerken en identiteit van een gebied. Dat betekent bijvoorbeeld dat natuurgebieden in laatste instantie worden aangewezen als gebieden waar duurzame energie kan worden opgewekt. Ook in de Regionale Energiestrategieën (RES’en), waarin de 30 regio’s de mogelijkheden voor hernieuwbare energieproductie in kaart brengen, zijn de uitgangspunten van de NOVI leidend.
Hoe ziet de regie op de uitvoering eruit?
Per sector zijn er uitvoeringsoverleggen onder verantwoordelijkheid van de vakministers. Die bestaan uit (vertegenwoordigers van) de relevante partijen die zich gecommitteerd hebben aan de afspraken in het Klimaatakkoord. Deze overleggen zijn gericht op het uitwerken en uitvoeren van afspraken en het gezamenlijk oplossen van problemen. Partijen kunnen elkaar daarbij ook aanspreken op het nakomen van de afspraken.
Verder zijn er uitvoeringsstructuren georganiseerd op horizontale thema’s, die alle sectoren raken. Bijvoorbeeld ‘Arbeidsmarkt en scholing’, nu er voor een succesvolle energietransitie steeds voldoende goed opgeleid personeel beschikbaar moet zijn. Of het Nationaal programma Regionale Energiestrategieën (NP RES), dat onder meer zorgt voor kennisuitwisseling tussen de 30 regio’s onderling. Voor innovatieprogramma’s die belangrijk zijn voor de klimaatopgave is er de Innovatie/IKIA-structuur. En via de uitvoeringsstructuur Financiële sector kan de financiële sector vanaf 2021 rapporteren over het CO₂-gehalte van hun financieringen en beleggingen. Tot slot is er de structuur Circulaire economie.
Om de samenhang te houden tussen de overleggen en de structuren brengt het Voortgangsoverleg gedurende vier keer per jaar de voorzitters van de uitvoeringsoverleggen en de vertegenwoordigers van de uitvoeringsstructuren samen. Vanuit hun rol kunnen zij daar knelpunten en oplossingen signaleren die meerdere sectoren raken. Het Voortgangsoverleg fungeert als een werkoverleg en heeft daarmee geen besluitvormende rol.
Hoe staan we er nu voor?
In een bijlage bij de Kamerbrief geeft minister Wiebes een overzicht van de voortgang van de belangrijkste acties die het kabinet al uitvoert, plus de beoogde stand van zaken aan het einde van de kabinetsperiode. Daaruit blijkt dat dit jaar nog belangrijke mijlpalen volgen, zoals de vaststelling van de CO2-heffing voor de industrie, de eerste openstelling van de verbrede SDE++ subsidieregeling, en een duurzaamheidskader voor biomassa. Belangrijke stappen zijn al gezet: het verbod op elektriciteitsproductie met kolen is van kracht, de verlaging van de energierekening en verschuiving van lasten van huishoudens naar grootverbruikers is een feit, in het Programma Aardgasvrije Wijken zijn gemeenten aan de slag met proeftuinen om te komen tot aardgasvrije wijken en de zakelijke stimulering van elektrische auto’s is in lijn gebracht met ontwikkelingen in de markt.
Minister Wiebes benadrukt in de Kamerbrief nog eens dat het politieke reductiedoel van 49% alleen gehaald kan worden als alle partijen hun bijdrage leveren. “De uitvoering van de afspraken blijft dus zoveel mogelijk in handen van de deelnemende partijen, waaronder het Rijk.” De klimaataanpak is immers een zaak voor iedereen. En de ingerichte procesarchitectuur moet er voor zorgen dat we ook effectief kunnen blijven sturen op het behalen van dat doel.
Raadpleeg hier de volledige Kamerbrief over de uitvoering van de Tweede Kamer over de uitvoering van het Klimaatakkoord.