Wanneer er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, stelt het bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is. Voor de beoordeling of er sprake is van onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem is onder meer het gebiedstype van belang. Dat bij de bepaling van een gebiedstype moet worden gekeken naar het feitelijke huidige dan wel voorgenomen gebruik, blijkt uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 mei 2019.
Waar ging de zaak over?
De stortlocatie Avelingen aan de Nieuwe Wolpherensedijk in Gorinchem is van 1968 tot 1974 in gebruik geweest als stortplaats voor bouw-, sloop- en huishoudelijk afval. Over de bodem van deze locatie is een deklaag gestort. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (het college) stelt dat deze deklaag ernstig is verontreinigd met nikkel, zink, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en lood. Duidelijk is dat de deklaag inderdaad ernstig verontreinigd is. Hoewel er geen sprake is van humane risico’s en verspreidingsrisico’s die nopen tot een spoedige sanering van de locatie, zou de verontreiniging volgens het college wel onacceptabele risico’s voor het ecosysteem met zich meebrengen.
Het college heeft daarom een zogenoemde beschikking ‘ernst en spoed’ vastgesteld en daarmee Staatsbosbeheer opgedragen om binnen vier jaar na de inwerkingtreding daarvan te starten met de sanering van de locatie.
Staatsbosbeheer is het niet eens met dit besluit, voor zover het gaat om de noodzaak tot spoedige sanering op grond van de aanwezigheid van ecologische risico’s. De bos- en natuurbeheerder is namelijk van mening dat de locatie vanwege het feitelijke gebruik kwalificeert als het in paragraaf 5.2 van bijlage II van de Circulaire bodemsanering 2013 genoemde gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’. De locatie wordt namelijk gebruikt als grasland, waarbij het gras wordt gemaaid en afgevoerd. Daarom valt de locatie − zoals het college betoogt − niet onder het gebiedstype ‘natuur’. Dit ondanks dat het gebied een onderdeel vormt van het Natuurnetwerk Nederland.
Wanneer de locatie valt onder het gebiedstype ‘natuur’ zou er inderdaad sprake zijn van onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem die nopen tot het spoedig saneren van de locatie. Nu de locatie volgens Staatsbosbeheer juist moet worden ingedeeld in het gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’, worden de van toepassing zijnde ‘interventiewaarden’, die aangeven wanneer de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, dier en plant ernstig zijn verminderd of dreigen te worden verminderd, niet overschreden. Zodoende is de noodzaak tot spoedig saneren van de locatie niet aan de orde, aldus Staatsbosbeheer.
Hoe oordeelt de Afdeling?
In hoger beroep gaat de Afdeling mee in de redenering van Staatsbosbeheer. Gelet op artikel 37 Wbb moet worden gekeken naar het feitelijke ‘huidige dan wel voorgenomen gebruik’ van een locatie. Dat de locatie weliswaar onderdeel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland, betekent op zichzelf niet dat de locatie daarom als ‘natuur’ moet worden aangemerkt. De beoogde ecologische waarden zijn op de voormalige stortplaats niet gerealiseerd. Het gaat hier wel degelijk om een gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’ en het college is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat de locatie moet worden aangemerkt als gebiedstype ‘natuur’, aldus de Afdeling.
Weliswaar zou het zo kunnen zijn dat in de toekomst op de locatie ecologische waarden worden gerealiseerd, maar op dit moment is Staatsbosbeheer niet van plan om het huidige gebruik te wijzigen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eventueel voorgenomen gebruik een grondslag zou zijn om de plek als ‘natuur’ te kwalificeren.
Nu vanwege het huidige en voorgenomen gebruik moeten worden uitgegaan van het gebiedstype ‘groen met natuurwaarden’ is er geen sprake van onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem. De verontreiniging in de deklaag moet weliswaar gesaneerd worden, maar niet met spoed en niet binnen een termijn van vier jaar.
Raadpleeg hier de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2019.