Home Kennis Belastingschade in het planschaderecht

Belastingschade in het planschaderecht

2 september 2021
Jelmer Procee
,
Katrien Winterink
,
Lauree Jager
,
Matthijs Timmer
en
Linda van Leeuwen
In onze eerdere nieuwsbrief van 25 februari jl. stonden wij stil bij een tussenuitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021 (nr. 202001641/1/A2). In deze uitspraak van 14 juli 2021 spreekt de Afdeling haar eindoordeel uit over deze zaak.

Kern van de zaak

De Afdeling oordeelt dat ten onrechte een hogere drempel voor de berekening van het normaal maatschappelijk risico is gebruikt. Zij voorziet zelf in de zaak, en verlaagt het normaal maatschappelijk risico naar 3%. Daarnaast maakt de Afdeling duidelijk dat belastingschade geen rol speelt bij de uitkering van een tegemoetkoming van vermogensschade. 

Wat speelde er?

APO Zevenaar B.V. (hierna: APO B.V.) en een horecaondernemer (hierna: appellant) dienen een verzoek om tegemoetkoming in planschade in. APO B.V. is eigenaar van het pand waarin de horecaondernemer een eetgelegenheid exploiteert. Zij stellen nadeel te ondervinden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Centrum fase-1”, omdat het plan op korte afstand van het pand en bijbehorende terras meer bebouwing mogelijk heeft gemaakt waardoor de horecaonderneming minder zichtbaar is vanaf het plein en de bezonning op het terras afneemt. Als gevolg hiervan menen zij dat de omzet van de horecaonderneming is gedaald en daarmee de waarde van het pand. 

In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om de tegemoetkoming, zoals toegekend aan appellant, te wijzigen in overeenstemming met de tussenuitspraak. Daarnaast moet het college bezien of de aan APO B.V. toegekende tegemoetkoming, gelet op de daling van inkomsten van appellant, moet worden gewijzigd. 

Op 6 april 2021 neemt het college een nieuw besluit. De tegemoetkoming aan APO B.V. wordt bijgesteld naar aanleiding van het (in opdracht van het college gegeven) advies van Langhout & Wiarda van 23 februari 2021 (hierna: het advies). In het advies wordt een bedrag van €  24.600,= omzetdaling (zijnde 20% van de totale omzetdaling) aan de planologische wijziging toegeschreven. Dit correspondeert volgens het advies met een huurwaarde van EUR 2.952,=. Deze waarde is vervolgens gekapitaliseerd met een huurwaardekapitalisatiefactor van 12,75, wat leidt tot een waardevermindering van € 37.638,=. Een bedrag van € 16.280,= dient voor rekening van APO B.V. te blijven, zodat een tegemoetkoming van € 21.358,= aan APO B.V. dient te worden vergoed. 

Appellanten voeren (onder meer) aan dat het college ten onrechte een normaal maatschappelijk risico van 4% toepast. Daarnaast stellen zij dat het college voor de door APO B.V. geleden belastingschade een P.M.-post had moeten opnemen. 

Hoe oordeelt de Afdeling? 

De Afdeling stelt vast dat het college, in navolging van het advies, een drempel van 4% hanteert. Anders dan in het advies is vermeld, volgt dit percentage niet uit de tussenuitspraak. Weliswaar is daarin overwogen dat voor de inkomensschade van appellant een normaal maatschappelijk risico van 4% moet worden gehanteerd, maar daaruit volgt volgens de Afdeling niet dat deze drempel ook moet worden gebruikt bij het berekenen van de tegemoetkoming als gevolg van de waardedaling van het horecapand. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in een eerder advies van Tog Nederland Zuid B.V. – dat ten grondslag lag aan het primaire besluit van 14 juni 2016 – is overwogen dat voor de vermogensschade een normaal maatschappelijk risico van 3% dient te worden gehanteerd, en voor de inkomensschade een percentage van 4%. Uit het advies blijkt niet dat dit percentage van 4% ook voor de toe te kennen tegemoetkoming als gevolg van de waardedaling van het pand moet worden toegepast. Op grond hiervan meent de Afdeling dat ten onrechte een normaal maatschappelijk risico van 4% is toegepast. Reden waarom de Afdeling zelf in de zaak voorziet. Zij past een normaal maatschappelijk risico van 3% toe. 

Tot slot de belastingschade. In de tussenuitspraak concludeerde de Afdeling dat bij de vaststelling van de tegemoetkoming in planschade in de vorm van inkomensderving, ook rekening dient te worden gehouden met belastingschade. In de einduitspraak gaat het om de belastingschade in het kader van de uitkering van een tegemoetkoming van vermogensschade. Ter zitting is door de deskundige naar voren gebracht dat niet kan worden uitgesloten dat sprake zou kunnen zijn van belastingschade omdat mogelijk extra inkomstenbelasting wordt geheven als gevolg van het in één keer uitkeren van de tegemoetkoming. De Afdeling overweegt dat deze situatie zich niet voordoet bij de uitkering van een tegemoetkoming van vermogensschade, zodat het college terecht geen aanleiding heeft gezien een P.M.-post in het besluit op te nemen. 

Wat kunt u met de zaak?

In de tussenuitspraak oordeelde de Afdeling voor het eerst dat ook bij een verzoek om planschade de eventuele belastingschade voor vergoeding in aanmerking komt. In de hierboven besproken uitspraak maakt de Afdeling duidelijk dat belastingschade geen rol speelt bij de uitkering van een tegemoetkoming van vermogensschade. Daarnaast laat deze zaak zien dat de omvang van het normaal maatschappelijk risico bij een tegemoetkoming in de vorm van inkomensschade en vermogensschade – door hetzelfde planologische besluit – niet zonder meer aan elkaar gelijk hoeft te zijn.

ABRvS 14 juli 2021, zaaknr. 202001641/2/A2

Tegemoetkoming in planschade, normaal maatschappelijk risico, belastingschade