Wat speelde er?
Appellant was eigenaar van zes panden in het A-kwartier in Groningen en exploiteerde deze als raamprostitutie-inrichtingen. Door de wijziging in de APV van Groningen is vanaf 1 januari 2016 de exploitatie van prostitutie-inrichtingen in dit westelijke deel van de Groningse binnenstad niet meer toegestaan. Als gevolg van deze wijziging heeft de eigenaar het college verzocht om nadeelcompensatie vanwege de waardedaling van zijn specifiek voor prostitutie ingerichte panden. Het college wees dit verzoek af omdat de eigenaar onvoldoende betrouwbare gegevens zou hebben overlegd voor de bepaling van de omvang van het nadeel.
Bij uitspraak van 6 maart 2019 (zaaknr. 201709509/1/A2) droeg de Afdeling het college op een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voor zover het college van oordeel is dat de overgelegde gegevens ontoereikend zijn dient het te specificeren welke nadere stukken noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en de eigenaar in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen.
Het college heeft voor haar besluiten de nadeelcompensatiecommissie om advies gevraagd. De nadeelcompensatiecommissie heeft in haar advies een voorbehoud gemaakt bij de betrouwbaarheid van de door appellant verstrekte gegevens. Dit voorbehoud luidt als volgt: “het onderhavige advies wordt uitgebracht onder het voorbehoud dat de door verzoeker ter motivering van zijn verzoek om nadeelcompensatie ingebrachte gegevens ook bij nader (forensisch) en niet door de commissie verricht onderzoek juist blijken.” Dit betekent dat de nadeelcompensatiecommissie zich op het standpunt stelt dat haar advies alleen kon worden gevolgd als aan de voorwaarde voor nader onderzoek was voldaan. Het college stelt echter dat de omstandigheid dat een lid van de nadeelcompensatiecommissie de administratie van appellant heeft ingezien niet betekent dat een controle is uitgevoerd op de juistheid van de gegevens en daarmee onderzoek naar de betrouwbaarheid van die gegevens is gedaan. Het college wijst het verzoek nogmaals af.
Appellant betoogt dat dit besluit in strijd is met het beginsel van fair play en getuigt van vooringenomenheid van het college. Volgens appellant zag het voorbehoud in het advies van de nadeelcompensatiecommissie niet op de door hem opgegeven huuropbrengsten. De nadeelcompensatiecommissie heeft de huuropbrengsten reëel geacht en heeft op grond van de huurcontracten het verschil in waarde van de panden met en zonder prostitutiefunctie terecht getaxeerd. Het college had in zoverre dus geen aanleiding af te wijken van het advies van de nadeelcompensatiecommissie. Appellant bestrijdt wel de in het advies voorgestelde korting van 50% wegens normaal maatschappelijk risico.
Hoe oordeelt de Afdeling?
De bewijslast van schade en de omvang daarvan ligt in beginsel bij degene die stelt schade te hebben geleden, aldus de Afdeling. De eigenaar heeft de gestelde schade in de vorm van waardevermindering van de panden niet op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk gemaakt. Verder heeft hij geen gehoor gegeven aan het verzoek van de door het college ingeschakelde accountant om ter staving van de door appellant gestelde schade de gegevens en bescheiden over te leggen die het college nodig had om te kunnen vaststellen of appellant de door hem gestelde schade heeft geleden. De eigenaar heeft daardoor niet aangetoond dat de huurinkomsten die zijn gebaseerd op de door hem genoemde huurovereenkomsten corresponderen met de daadwerkelijk ontvangen huurinkomsten en als basis kunnen dienen voor het vaststellen van de schade. Appellant heeft evenmin aangetoond dat het na 1 januari 2016 niet langer mogelijk was om de panden te verhuren.
De Afdeling benadrukt verder dat een bestuursorgaan niet gehouden is het advies van een door hem benoemde deskundige aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen. Een bestuursorgaan kan daar gemotiveerd van afwijken. Dat heeft het college gedaan en daarbij terecht aanleiding gezien het advies niet te volgen. Daarbij handelt het college niet vooringenomen of in strijd met het beginsel van fair play. Kortom, het college heeft het verzoek om nadeelcompensatie terecht afgewezen.
Wat kunt u met deze uitspraak?
Deze zaak valt vooral op doordat het college afwijkt van het onafhankelijke advies van hun schadecommissie en de Afdeling dat accepteert. De voornaamste reden hiervoor is dat de appellante onvoldoende stukken heeft overgelegd om de gestelde schade te kunnen verifiëren. De schadecommissie had hierover alleen een voorbehoud gemaakt en het college wijst uiteindelijk om die reden af. Dat de Afdeling die benadering accepteert, laat zien dat de bewijslast voor de omvang van de schade duidelijk rust op de aanvrager ook al adviseert een schadecommissie dat sprake is van een aanzienlijke schade.
ABRvS 27 mei 2020, nr. 201906878/1/A2Planschade, bewijslast, advisering, afwijken van deskundigenadvies