Wat was er aan de hand?
Periodiek krijgen gemeenten en provincies van het Rijk extra geld om rijksbeleid uit te voeren. Dit worden specifieke uitkeringen (ook wel SPUK’s) genoemd. Met dit soort gelden kunnen gemeenten onder meer functionarissen aanstellen die zich beroepsmatig bezighouden met bijvoorbeeld het bevorderen van sport, bewegen en cultuurparticipatie, zogeheten combinatiefunctionarissen. Een stichting is werkgever van de combinatiefunctionarissen in de gemeente Peel en Maas. De stichting heeft hiervoor een begrotingssubsidie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ontvangen. Een ander bedrijf dat voor andere gemeenten vergelijkbare activiteiten uitvoert, wil echter ook subsidie ontvangen en komt tegen de verleende begrotingssubsidie op met de stelling dat het college een transparante verdeelprocedure had moeten openstellen, zodat zij kon meedingen naar de subsidiegelden. Ook verzoekt zij om schadevergoeding vanwege de gemiste kans om die subsidie te verkrijgen.
Hoe oordeelt de Afdeling?
De Afdeling stelt vast dat, als gevolg van de subsidieverlening aan de stichting, andere partijen geen aanspraak meer konden maken op de begrotingssubsidie. Het college wilde namelijk niet meer partijen subsidiëren om als werkgever van de combinatiefunctionarissen op te treden. Nu er sprake is van meer gegadigden voor de begrotingssubsidie, gaat het om schaarse subsidiemiddelen.
Hoe moet mededingingsruimte worden geboden in deze gevallen?
De Afdeling gaat vervolgens in op de vraag hoe bij een begrotingssubsidie mededingingsruimte moet worden geboden. Zij oordeelt dat, alleen als bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde is voor de subsidie, een begrotingssubsidie aan deze gegadigde mag worden verleend. De Afdeling sluit hiermee aan bij de zogeheten Didam-arresten van de Hoge Raad. Hiervoor verwijzen wij naar onze speciale themapagina.
Er moet wel onderzocht worden of er maar één serieuze gegadigde is. Daarvoor moet het bestuursorgaan zijn voornemen om de subsidie aan deze partij te verlenen, minimaal acht weken van tevoren bekendmaken, zodat iedereen daarvan kennis kan nemen. Bovendien moet het bestuursorgaan daarbij deugdelijk motiveren waarom het op grond van de gestelde criteria voornemens is de subsidie te verstrekken aan die ene gegadigde. Op deze manier krijgen belanghebbenden de mogelijkheid om ter discussie stellen dat er één serieuze gegadigde is, of dat objectieve, toetsbare en redelijke criteria zijn gehanteerd om dat vast te stellen. Als een belanghebbende dit betwist en het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn voornemen, moet in de verleningsbeschikking (opnieuw) deugdelijk worden gemotiveerd waarom het vasthoudt aan zijn keuze, of waarom de criteria wel aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
Gevolgen voor de subsidieverlening
De Afdeling concludeert dat de subsidieverlening aan de stichting niet aan deze (verdeel)regels voldoet en herroept daarom de subsidieverlening. De Afdeling is zich ervan bewust dat het herroepen van de subsidieverlening grote gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de stichting en voor de combinatiefunctionarissen die zij in dienst heeft. Deze belangen maken dat de subsidiëring in dit geval tijdelijk moet worden voortgezet. De Afdeling bepaalt daarom, door middel van een voorlopige voorziening, dat de subsidie aan de stichting wordt verstrekt conform het verleningsbesluit totdat het college een nieuw besluit heeft genomen. Het college kan daartoe een tenderprocedure opzetten of de subsidie aan de enige serieuze gegadigde verlenen op de hierboven besproken manier. In een afzonderlijke uitspraak zal de Afdeling over het schadevergoedingsverzoek oordelen.
Lessen voor de praktijk
De uitspraak van de Afdeling laat zien dat bestuursorganen ook bij begrotingssubsidies oog moeten hebben voor alle potentiële gegadigden die naar de beschikbare subsidie mee willen dingen. Voordat bestuursorganen kunnen overgaan tot het toekennen van een begrotingssubsidie aan één partij, verlangt de bestuursrechter dat zij hier transparant over communiceren en hun keuze voor de beoogde ontvanger gedegen onderbouwen. In het kader van die gedegen onderbouwing zullen bestuursorganen goed in beeld moeten hebben of en zo ja, welke potentiële gegadigden er voor de beschikbare subsidie zijn.
En hoe zit het met de incidentele subsidie?
De uitspraak van de Afdeling roept de vraag op of incidentele subsidies ook als schaarse subsidies moeten worden aangemerkt. De uitspraak toont aan dat het bestaan van een subsidieplafond (in een begroting) op zichzelf niet maakt dat sprake is van een schaarse subsidie waarvoor de mededingingsnorm geldt, maar dat bepalend is er of andere serieuze gegadigden zijn. Dat zou volgens ons dan ook kunnen gelden
voor incidentele subsidies (waarvoor evenmin een wettelijke grondslag is vereist). Incidentele subsidies zijn bedoeld voor min of meer eenmalige activiteiten voor maximaal vier jaar. Dat wil echter nog niet zeggen dat er geen andere potentiële gegadigden kunnen zijn om deze activiteiten te verrichten. Het ligt dan ook in de lijn der verwachting dat de bestuursrechter de mededingingsnorm ook op de incidentele subsidie van toepassing zal verklaren.
Conclusie
Met de hier besproken uitspraak heeft de Afdeling duidelijk gemaakt dat de rechtsnorm voor schaarse subsidies ook geldt voor de begrotingssubsidie. De uitspraak heeft daarmee direct gevolgen voor de praktijk. Overheden kunnen niet meer volstaan met het noemen van de partij op de begroting en op deze manier één-op-één subsidiëren, maar zij moeten actief onderzoeken of er andere potentiële gegadigden zijn voor de subsidie. Ook moeten overheden een procedure inrichten om andere partijen in de gelegenheid te stellen op de voorgenomen subsidieverlening te reageren. Er hoeft geen mededingingsruimte te worden geboden als het bestuursorgaan, na het doorlopen van deze procedure, op basis van objectieve, toetsbare en redelijke selectiecriteria deugdelijk kan motiveren dat er slechts één serieuze subsidieontvanger is. Wanneer deze uitzondering precies toepasbaar is, zal uit vervolgjurisprudentie moeten blijken.
Bron: ABRvS 23 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3399