Dit is een verslag van een tijdens Inzicht in bestuursrecht 2018 gegeven workshop.
Op 22 november 2018 vond het 'Inzicht in bestuursrecht' van Pels Rijcken plaats. Frank van Tienen en Arno Geleijnse hebben tijdens dit jaarlijkse congres een workshop verzorgd over de ontwikkelingen die zich het afgelopen jaar op het terrein van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) hebben voorgedaan.
Tijdens de workshop hebben zij in het bijzonder bij de volgende drie ontwikkelingen stilgestaan.
Externe derden met een eigen belang: geen intern beraad
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft haar rechtspraak gewijzigd over de deelname van een externe derde aan het beraad binnen de overheid.
Bij de beantwoording van de vraag of bij deelname van een externe derde nog sprake is van intern beraad, is niet langer bepalend of het oogmerk van het beraad is het bestuursorgaan in staat te stellen een standpunt in te nemen over een bestuurlijke aangelegenheid. Aan het beraad ontvalt het interne karakter indien daarbij een derde van buiten de overheid is betrokken die een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. De aanname is dat de externe derde in dat geval niet, of niet uitsluitend, adviseert in het belang van het bestuursorgaan dat hem om advies vraagt, maar dat zijn inbreng (mede) wordt ingegeven door een eigen belang bij de uitkomst van het beraad. Dit geldt ook voor documenten die een externe derde ten behoeve van intern beraad opstelt. Die documenten kunnen slechts onder intern beraad vallen in het geval de externe derde geen ander belang heeft dan het bestuursorgaan vanuit de eigen ervaring en deskundigheid een opvatting te geven over een bestuurlijke aangelegenheid.
Of een externe derde zich bij diens inbreng in het beraad ook daadwerkelijk door het betrokken eigen belang heeft laten leiden, maakt geen verschil. De bestuursrechter hoeft dit niet per geval te beoordelen.
Als een overleg met een externe derde toch vertrouwelijkheid behoeft, kan in voorkomend geval een beroep worden gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (het voorkomen van onevenredige benadeling). Het bestuursorgaan moet dan wel concreet aannemelijk maken dat de gevolgen van openbaarmaking van in vertrouwelijkheid met een externe derde gewisselde informatie dermate nadelig zijn voor het bestuursorgaan of voor een andere betrokkene dat het belang van openbaarmaking daar niet tegen opweegt. De enkele stelling dat de externe derde in het (toekomstig) overleg minder bereid is om informatie te delen of zijn opvatting te geven, is niet voldoende.
Zie:
- ABRvS 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1298
- ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3497
- ABRvS 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3459
Beoordelen per zelfstandig onderdeel van een document
De Afdeling heeft afgelopen jaar verduidelijkt dat een bestuursorgaan per zelfstandig onderdeel van een document (zoals een alinea) moet beoordelen of de daarin opgenomen informatie voor openbaarmaking in aanmerking komt. Dit hoeft in beginsel niet (meer) per zin of zinsdeel te gebeuren. Dit uitgangspunt geldt bij toepassing van zowel artikel 10 van de Wob als artikel 11 van de Wob.
Bij toepassing van artikel 11 van de Wob moet per zelfstandig onderdeel van een document worden bezien of dit onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. Bij verwevenheid mag in de regel de openbaarmaking van het documentonderdeel (zoals een alinea) volledig worden geweigerd. Bij toepassing van artikel 10 van de Wob is dit net iets anders. Ook dan mag de openbaarmaking van een zelfstandig onderdeel volledig worden geweigerd, indien aan afzonderlijke zinnen of zinsdelen slechts betekenis toekomt in samenhang met de overige inhoud van het zelfstandige documentonderdeel. Dit laatste moet wel worden beoordeeld.
Zie:
- ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:715
- ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314
Namen van ambtenaren
Niet zelden doet zich de vraag voor of de namen van ambtenaren openbaar moeten worden gemaakt. Sinds 31 januari 2018 is het vaste rechtspraak dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het Wob-verzoek aannemelijk maakt dat het belang van openbaarheid in het concrete geval zwaarder weegt.
Dit uitgangspunt geldt ook voor namen van toezichthouders en politiemedewerkers. Dat zij zich bij het verrichten van hun werkzaamheden, vanwege hun taken en verantwoordelijkheden, in de openbare ruimte begeven, maakt nog niet dat zij wegens hun functie in de openbaarheid treden.
Zie:
- ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321
- ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1117
Lees ook het blog van Nina Bontje hierover: (Ook) namen van toezichthouders en inspecteurs niet openbaar.