Op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid bestond vóór de normalisering al veel gelijkheid. De norm die door de Centrale Raad van Beroep sinds 2000 wordt toegepast voor de beantwoording van de vraag of een overheidswerkgever aansprakelijk is voor schade die een ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden, is ontleend aan het civiele recht. Zijn de verschillen op het gebied van werkgeversaansprakelijkheid na de normalisering helemaal verdwenen? Of zijn die er nog steeds? In dit blog, een samenvatting van een artikel uit Letsel & Schade, geeft Erika Wies antwoord op al deze vragen.
Na de normalisering: behoud van bijzondere aanspraken
Hoewel door de Centrale Raad van Beroep al wel de norm van artikel 7:658 BW werd toegepast, is het doel dat de initiatiefnemers van het wetsvoorstel tot normalisering voor ogen hadden - een gelijke rechtspositie voor werknemers en ambtenaren - niet helemaal gerealiseerd. De bijzondere aanspraken bij een beroepsziekte, dienstongeval of beroepsincident zijn zo goed als ongewijzigd in de verschillende cao’s in de publieke sector opgenomen. Denk bijvoorbeeld aan doorbetaling van het volledige salaris, vergoeding van medische kosten en een aanvulling op de WIA-uitkering.
De bijzondere aanspraken zijn niet in strijd met het BW, omdat voor de ambtenaar juist ten voordele van artikel 7:658 BW wordt afgeweken.
De bijzondere aanspraken zorgen ervoor dat de materiële rechtspositie van de ambtenaar als het gaat om vergoeding van schade die hij heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, ook na de normalisering gunstiger blijft dan die van een werknemer. Voor de kwalificatie als beroepsziekte, dienstongeval of beroepsincident is schending van de zorgplicht namelijk geen vereiste. Dit betreft dus een zekere vorm van risicoaansprakelijkheid. Het kan dus zijn dat sprake is van een dienstongeval, maar aansprakelijkheid op goede gronden kan worden afgewezen, omdat aan de zorgplicht is voldaan. Een werknemer in dezelfde situatie zou in dat geval met lege handen staan en van een vergoeding van zijn schade door zijn werkgever verstoken blijven. Ambtenaren komen er in deze situatie dus beter vanaf en maken aanspraak op de in de cao geregelde aanspraken, ook al is voldaan aan de zorgplicht. Wellicht dat ingeval van structureel gevaarlijk werk, de uitkomst materieel wel hetzelfde zal zijn, door de zeer hoge eisen die aan (de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de nakoming van) de zorgplicht worden gesteld.
Na de normalisering: extra hoge drempel bij psychische schade?
De vraag is of de extra hoge drempel zoals die door de Centrale Raad van Beroep werd gehanteerd, nu ook door de civiele rechter zal worden opgeworpen ingeval van psychisch letsel van een genormaliseerde ambtenaar. Voor vergoeding van schade als gevolg van psychisch letsel gold in het ambtenarenrecht namelijk een extra eis. Psychisch letsel kon volgens de Centrale Raad van Beroep alleen voor vergoeding in aanmerking komen als vast kwam te staan dat de ambtenaar werkzaam is geweest onder omstandigheden die een ‘buitensporig’ karakter droegen. Door de civiele rechter wordt dit buitensporigheidsvereiste niet toegepast.
Nu de aanspraken uit de rechtspositie in ongewijzigde vorm behouden zijn gebleven in de cao’s, ligt het mijns inziens voor de hand om de norm die door de Centrale Raad van Beroep is ontwikkeld, nog steeds toe te passen. Hoewel er in de literatuur regelmatig kritiek is geuit op de toepassing van het buitensporigheidsvereiste, acht ik toepassing van het criterium bij de bijzondere aanspraken (nog steeds) goed verdedigbaar. Dat sluit namelijk aan bij de gedachte van de één op één omzetting en continuïteit van aanspraken, maar belangrijker nog is dat de schending van de zorgplicht voor toekenning van de bijzondere aanspraken geen vereiste is. Dat rechtvaardigt mijns inziens toepassing van een streng criterium.
Voor rijksambtenaren zal de vraag of de norm van de Centrale Raad van Beroep nog moet worden toegepast, geen punt van discussie zijn. In de cao Rijk is namelijk onderscheid gemaakt tussen een ‘psychische’ en ‘lichamelijke’ beroepsziekte. Bij een ‘psychische’ beroepsziekte is vereist dat de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, objectief bezien een buitensporig karakter dragen. Het criterium van de Raad is aldus verankerd in de cao.
De vraag is of de civiele rechter geneigd zal zijn om de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep over te nemen bij toepassing van artikel 7:658 BW. Als de civiele rechter het criterium niet zal toepassen, neemt dat niet weg dat ook de civiele rechter een objectivering zal aanbrengen. Wat dat betreft hebben zowel de civiele rechter als de Centrale Raad van Beroep steeds hetzelfde doel voor ogen: alleen schade die daadwerkelijk door het werk wordt veroorzaakt zou voor vergoeding in aanmerking moeten komen. Dat lijkt mij hoe dan ook een goed uitgangspunt.
De toekomst zal het leren
Hoe e.e.a. in de rechtspraak precies zal uitpakken voor de genormaliseerde ambtenaar zal de toekomst leren. Het is nog wachten op de eerste uitspraken!
Bovenstaande tekst is een samenvatting van het artikel dat Erika Wies schreef voor Letsel en Schade, 2020, nr 1 “Zoek de verschillen! Werkgeversaansprakelijkheid na normalisering rechtspositie ambtenarenZoek de verschillen!