Tot op heden was de vraag onbeantwoord of uitwerkingsplannen onder het bereik van de Reparatiewet BZK vallen. In een uitspraak van 8 juni jl. geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) antwoord op deze vraag.
Reperatiewet BZK 2014
Ingevolge de Reparatiewet BZK 2014 is het vijfde lid van artikel 8 van de Woningwet komen te vervallen. Dit artikel maakte het mogelijk om in de gemeentelijke bouwverordening voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals parkeernormen, op te nemen. Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening Zaanstad is zo’n voorschrift dat parkeernormen bevat. De Reparatiewet BZK 2014 regelt dat gemeenten de stedenbouwkundige bepalingen uit hun bouwverordening voor de overgangstermijn van 1 juli 2018 moeten hebben opgenomen in bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Reparatiewet BZK 2014 volgt dat als de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan vaststelt, de nieuwe regeling in werking treedt en dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening niet langer van toepassing zijn.
Wat was er aan de hand?
In de onderhavige zaak is een uitwerkingsplan vastgesteld ná de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014. Het uitwerkingsplan voorziet in een woon(zorg)gebouw en in een multifunctionele accommodatie (hierna: MFA) voor twee scholen, een gymzaal, een peuterspeelzaal en twee buitenschoolse opvangen. Appellanten zijn bedrijven die direct naast het plangebied gevestigd zijn. Zij vrezen onder meer dat de komst van de MFA en het woon(zorg)gebouw zal leiden tot verkeers- en parkeeroverlast. Zodoende gaan ze in beroep tegen het vastgestelde uitwerkingsplan met de stelling dat het uitwerkingsplan niet voldoet aan de Reparatiewet BZK omdat het uitwerkingsplan zelf niets regelt over parkeren.
Oordeel afdeling
Naar het oordeel van de Afdeling moet onder de wijziging van een bestemmingsplan als bedoeld in de Woningwet niet worden verstaan de vaststelling van een uitwerkingsplan. Hierbij acht de Afdeling van belang dat in de Woningwet uitsluitend het begrip bestemmingsplan staat genoemd en dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Reparatiewet BZK 2014 niet volgt dat hieronder ook een uitwerkingsplan moet worden verstaan. Dit betekent dat voor het onderhavige uitwerkingsplan artikel 8, vijfde lid, van de Woningwet van toepassing blijft, zodat de aanvullende werking van de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening Zaanstad voor de in het plangebied begrepen gronden niet is komen te vervallen. Derhalve zal bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen via de Bouwverordening aan de Parkeernota Zaanstad 2013 en bijbehorende parkeernormen kunnen worden getoetst. Het college heeft zich volgens de Afdeling in redelijkheid op het standpunt gesteld dat in het uitwerkingsplan op een toereikende wijze is geregeld dat bij het effectueren van de in het uitwerkingsplan opgenomen bouwmogelijkheden voldoende parkeergelegenheid zal worden gerealiseerd.
Waarom relevant?
Het vaststellen van een uitwerkingsplan wordt dus niet gezien als het wijzigen van een bestemmingsplan ingevolge de Woningwet. Hierdoor blijft artikel 8, vijfde lid, van de Woningwet tot 1 juli 2018 van toepassing voor het vaststellen van uitwerkingsplannen. Dit laat echter onverlet dat per 1 juli 2018 de aanvullende werking van de Bouwverordening van rechtswege vervalt. Gemeenten doen er dus verstandig aan om bij een paraplu-herziening voor het onderdeel parkeren, ook expliciet te maken dat die parapluherziening ook betrekking heeft op uitwerkingsplannen die na 29 november 2014 zijn vastgesteld. Als daarvan immers geen sprake is, ontstaat na 1 juli 2018 een rechtsvacuüm in die zin dat voor aanvragen om omgevingsvergunning op grond van een uitwerkingsplan, niet langer een grondslag bestaat voor het toetsen van het plan op parkeernormen. Die situatie moet voorkomen worden!
Bronnen:
ABRvS 8 juni 2016, nr. 201507539/1/R1
Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014, 458)