Het komt in de praktijk vaker voor dat de waarde van een opdracht toch boven de Europese drempelwaarde uitkomt. Dat een opdracht die lager is geraamd (alsnog) boven het Europese drempelbedrag wordt gegund betekent niet dat de aanbestedende dienst verplicht is de opdracht alsnog Europees aan te besteden mits een reële raming op het moment waarop de procedure voor gunning van de opdracht werd ingeleid onder het Europese drempelbedrag uit kwam (zie in dit verband rechtsoverweging 3.6 van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5475 ).
Reëel ramen is in tijden van prijsstijgingen echter een behoorlijke uitdaging. Zo zal ook rekening moeten worden gehouden met te verwachten prijsaanpassingen voor inflatie, indien hierover bepalingen zijn opgenomen.
Mocht enige twijfel bestaan over de vraag of onder de Europese aanbestedingsdrempel kan worden gebleken, dan kan uiteraard beter worden gekozen voor een Europese aanbesteding of voor het opnemen van een plafondbedrag dat onder de drempelwaarde ligt. Dat laatste kan echter wel gevolgen hebben voor de kwaliteit van de aangeboden offertes. Ook kwaliteit heeft immers zijn prijs. Ook leidt het voorschrijven van een plafondbedrag in de praktijk er vaak toe dat de inschrijvingen tegen dit bedrag aanschuren.
Ten slotte merk ik op dat de Provincie zich in deze zaak blijkbaar niet heeft beroepen op het leerstuk van de onaanvaardbaar hoge inschrijving. Artikel 2.28 lid 1 sub b juncto lid 4 van de Aanbestedingswet geeft een aanbestedende dienst de ruimte om niet tot gunning over te gaan indien alleen inschrijvingen zijn ontvangen waarvan de prijs het door de aanbestede dienst geraamde bedrag (vastgesteld én gedocumenteerd voor aanvang van de aanbestedingsprocedure) overstijgt. Hoewel deze situatie zich in casu niet voordeed, lijkt in de rechtspraak ruimte te worden geboden voor een wat bredere toepassing van het aan deze wettelijke bevoegdheid ten grondslag liggende leerstuk. De rechtbank Oost-Brabant kwam tot het oordeel dat een inschrijving die de in de gemeenteraad vastgestelde begroting (waarvan de inschrijvers kennis hadden kunnen nemen) met 33,9% overschreed als onaanvaardbaar hoog terzijde kon worden gelegd, ondanks dat in de aanbestedingsstukken zelf geen budget/plafondprijs was opgenomen (zie rechtsoverweging 4.5 van het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 25 juni 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:3135). In een aan de rechtbank Den Haag voorgelegd geschil kon het leerstuk niet worden toegepast (zie rechtsoverweging 4.6 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:786). De rechtbank Den Haag hield die mogelijkheid op zichzelf echter wel open.