Wat speelde er in deze zaak?
De bewoners van een pand in de gemeente Amsterdam hebben een omgevingsvergunning aangevraagd voor het ‘dichtzetten’ van hun gedeeltelijk inpandige balkon. Het college heeft die vergunning geweigerd. Het dichtzetten van het balkon is in strijd met het omgevingsplan, omdat de maximale bouwhoogte binnen de bestemming ‘Tuin’ daarmee wordt overschreden. Voor het project is daarom een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) vereist. Volgens het college is echter geen sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL), omdat het plan niet goed aansluit op de omgeving. Dit is stedenbouwkundig niet aanvaardbaar en ook zou het project kunnen leiden tot ongewenste precedentwerking.
De bewoners kunnen zich niet verenigen met de weigering en voeren in beroep onder meer aan dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan, omdat zij op de eerste verdieping wonen en niet vanaf de begane grond wordt gebouwd. Ook doen zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat voor het dichtzetten van een balkon van eenzelfde woning in hetzelfde huizenblok wel een vergunning is verleend. Ze voeren aan dat de andere woning met het dichtgezette balkon een ‘trendsetter’ voor de architectuureenheid is.
Dit betoog vereist wat toelichting, want uit de uitspraak blijkt helaas niet wat hiermee wordt bedoeld. Binnen het welstandsbeleid van de gemeente Amsterdam is een trendsetter een plan dat in vergelijkbare situaties binnen bijvoorbeeld een bouwblok, ensemble of buurt als uitgangspunt kan worden gehanteerd. Wie zijn plan gelijk uitvoert aan een trendsetter kan er in beginsel van uitgaan dat wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand. Niet elk gebouw is automatisch een trendsetter, maar een eerder voor dezelfde woning of hetzelfde bouwblok goedgekeurd plan is dit doorgaans wel. De bewoners betogen dus dat de andere woning met het dichtgezette balkon als uitgangspunt geldt voor hun huizenblok. Zij hebben met hun aanvraag dat uitgangspunt gevolgd.
Hoe oordeelt de rechtbank?
De rechtbank oordeelt dat hoewel het balkon boven de grond hangt, het is gesitueerd op gronden met de bestemming ‘Tuin’. Omdat het balkon slechts gedeeltelijk inpandig is, geldt het dichtzetten ervan als uitbouw. Het dichtzetten van het balkon/de uitbouw is volgens de rechtbank inderdaad in strijd met het bestemmingsplan, omdat de maximale bouwhoogte van de bestemming ‘Tuin’ wordt overschreden.
Vervolgens gaat de rechtbank in op de vraag of het college de omgevingsvergunning voor een BOPA heeft kunnen weigeren. De rechtbank oordeelt dat niet wordt voldaan aan de beoordelingsregels van artikel 5.21 van de Omgevingswet (de vergunning kan worden verleend met het oog op ETFAL). Het college heeft kunnen concluderen dat sprake is van strijd met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties doordat het project stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is.
Tot slot oordeelt de rechtbank over het beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het college heeft erkend dat sprake is van gelijke gevallen. Het college heeft ook aangegeven dat bij de andere woning een fout is gemaakt, omdat toen niet is onderkend dat het project in strijd is met de bestemming ‘Tuin’. De rechtbank overweegt dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het college een gemaakte fout moet herhalen. Ook is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van willekeur. Met betrekking tot het betoog dat de andere woning een ‘trendsetter’ is, overweegt de rechtbank dat de bewoners een verkeerde betekenis hebben gegeven aan het begrip trendsetter. Een trendsetter houdt in dat als een bouwplan ruimtelijk is toegestaan, het uiterlijk van het bouwwerk de trendsetter moet volgen. Dit betekent niet dat er automatisch een omgevingsvergunning moet worden verleend als het project er hetzelfde uitziet als de trendsetter. De bewoners kunnen dus geen rechten ontlenen aan de eerder verleende vergunning voor de andere woning.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het college heeft de vergunning voor een BOPA voor het dichtzetten van het balkon kunnen weigeren.
Betekenis voor de praktijk
Dat een bestuursorgaan niet gehouden is om fouten te herhalen, is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld ABRvS 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2693, r.o. 11.3 en de daar genoemde jurisprudentie). Aan een fout kan dus geen precedentwerking worden ontleend. Deze uitspraak van de rechtbank Amsterdam onderstreept dat deze rechtsregel ook van toepassing is wanneer sprake is van gelijke gevallen. De les voor de praktijk is dus dat zelfs wanneer sprake is van gelijke gevallen een bestuursorgaan niet gehouden is om een fout te herhalen. Dat is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en er is geen sprake van willekeur.
Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7372.