Juridische achtergrond
Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) volgt dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend. Zo is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nog van toepassing als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De wetgever heeft echter expliciet een uitzondering gemaakt voor artikel 3.9 lid 3, eerste zin van de Wabo (de vergunning van rechtswege). De eerste zin van dit artikel luidde: Paragraaf 4.1.3.3 van de Awb is van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag [..]. Art. 4:20b lid 1 Awb luidt dan vervolgens: Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven). Dit uitgangspunt is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet, vanwege de hierboven genoemde uitzondering, oud recht en niet meer van toepassing. Vanaf 1 januari 2024 kan dan ook geen omgevingsvergunning van rechtswege meer ontstaan. Dat duiden we ook wel aan als het verdwijnen van de lex silencio positivo.
Van rechtswege verleende vergunning na 1 januari 2024 niet meer mogelijk, ook als beslistermijn nog loopt
Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, maar op 1 januari 2024 de beslistermijn nog niet is geëindigd, is er op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen sprake van een vergunning die van rechtswege is ontstaan. In dat geval komt die van rechtswege vergunning er nu ook niet meer. Ook niet als de beslistermijn verstrijkt en het bestuursorgaan niet tijdig beslist.
Uit een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2024 (ECLI:NL:RBOBR:2024:2117) bleek dat partijen deze nieuwe werkelijkheid helder voor ogen hadden. Hier beoordeelt de rechtbank het beroep van het COA dat zij heeft ingesteld vanwege het uitblijven van een beslissing door het college op haar aanvraag. De aanvraag zag op een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het voortzetten van de opvang van asielzoekers in een voormalige kazerne. Partijen waren het met elkaar eens over het relevante recht met betrekking tot de vergunning van rechtswege. De rechtbank stelt in r.o. 4 : “De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 juli 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. De rechtbank stelt verder vast dat de beslistermijn hoe dan ook niet vóór 1 januari 2024 is verstreken. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dat betekent dat in dit geval geen vergunning van rechtswege kan zijn ontstaan.”
In een zaak die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 juni 2024 (ECLI:NL:RBZWB:2024:4363) werd echter duidelijk dat niet iedereen zich van het nieuwe recht bewust is. De aanvrager van een omgevingsvergunning had hier beroep ingesteld omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 28 december 2023. Volgens hem was zodoende een vergunning van rechtswege ontstaan, die het college bekend moet maken. De aanvraag is immers vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ingediend. In principe zou het oude recht daarop van toepassing blijven, ware het niet dat de wetgever de uitzondering heeft gemaakt zoals aan het begin van dit blog beschreven. Dat betekent dat er na inwerkingtreding van de Omgevingswet geen omgevingsvergunning van rechtswege meer kan ontstaan. Immers, indien op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen sprake was van een vergunning die van rechtswege is ontstaan, gaat dit ook niet meer gebeuren.
Beroep dat is ingesteld in het kader van een aanvraag waarvoor de beslistermijn ten tijde van de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog niet verstreken was, zoals hier aan de orde, moet opgevat worden als een beroep op niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelt hier dan ook dat zij niet kan bepalen dat het college een van rechtswege verleende vergunning bekend moet maken, maar slechts dat het college binnen een bepaalde periode alsnog een besluit op de aanvraag moet nemen.
Uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 21 december 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:8320) bleek dat sommige verzoekers het verdwijnen van de lex silencio positivo weliswaar scherp hadden, maar niet volledig juist in de vingers. Dat blijkt uit r.o. 7: “Volgens verzoeker is het van groot belang dat het college voor 1 januari 2024 een beslissing neemt op zijn bezwaar tegen het bestreden besluit. Vanaf 1 januari 2024 treedt de nieuwe Omgevingswet namelijk in werking en onder die wet vervalt de vergunning van rechtswege.” De voorzieningenrechter merkt echter op dat dit niet geldt voor aanvragen waarbij de beslistermijn in 2023 is verstreken, zoals in deze zaak aan de orde. In die gevallen is immers, als aan de wettelijke voorwaarden daarvoor voldaan wordt, een vergunning van rechtswege reeds verleend. De inwerkingtreding van de Omgevingswet is in dat geval niet relevant.
Van rechtswege verleende vergunning na 1 januari 2024 verleend, maar nog niet van kracht
Dan kan er nog de situatie bestaan dat de omgevingsvergunning van rechtswege vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet is ontstaan (met andere woorden: de beslistermijn is vóór 1 januari 2024 verstreken) maar de vergunning nog niet van kracht is geworden. Op grond van artikel 6.1 lid 4 Wabo gold namelijk dat een vergunning die van rechtswege is ontstaan pas in werking treedt nadat de bezwaartermijn is verstreken (of op een eventueel ingediend bezwaar is beslist). En vervolgens geldt dat zonder bekendmaking van de van rechtswege ontstane vergunning, de bezwaartermijn niet aanvangt (en de beslissing dus ook niet in werking kan treden). De wetgever stelt in de memorie van toelichting bij de IOw dat in zo’n geval het oude recht wél van toepassing blijft (Kamerstukken II, 2017/2018, 34 986, nr. 3). Dit betekent dat er dan wél een vergunning van rechtswege is ontstaan die nog kan worden 'verzilverd', terwijl de Omgevingswet dan al in werking is getreden.
Een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2024:4141) maakt deze gemaakte uitzonderingen op het nieuwe recht goed duidelijk. Zo overweegt de rechtbank in r.o. 2: “Het uitzonderen van artikel 3.9 van de Wabo in het algemene overgangsrecht voor lopende procedures geldt niet voor een al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege verleende vergunning, die nog niet van kracht is geworden door de bepaling van artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo. Dat is het geval in deze zaak.” Hier was de werking van een vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege verleende vergunning ten behoeve van het verbouwen van een gedeelte van een bedrijfspand tot bedrijfswoning opgeschort totdat hiertegen geen rechtsmiddelen meer open stonden. Het college had de omgevingsvergunning echter niet tijdig bekendgemaakt. En vervolgens geldt dat zonder bekendmaking van de van rechtswege ontstane vergunning, de bezwaartermijn niet aanvangt (en de beslissing dus ook niet in werking kan treden).
Tegen de niet-tijdige bekendmaking stelde de perceeleigenaar vervolgens beroep in, wat de rechter van rechtswege gegrond verklaarde. Het verdwijnen van de lex silencio positivo gaat in dit geval niet op en de van rechtswege vergunning bestaat na inwerkingtreding van de Omgevingswet kortom alsnog. Dat betekent dat een van rechtswege verleende omgevingsvergunning dus ook nog na 1 januari 2024 in werking kan treden.
Dat geldt in het algemeen voor omgevingsvergunningen die voor 1 januari 2024 van rechtswege zijn verleend, maar na die datum nog bekend moeten worden gemaakt (zie de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 december 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:6749, r.o. 15).
Staan initiatiefnemers nu met lege handen?
Ondanks dat met het wegvallen van de lex silencio positivo een flinke stok achter de deur om tijdig om een aanvraag te beslissen is verdwenen, heeft het bestuursorgaan nog altijd een inspanningsverplichting om tijdig te beslissen op aanvragen en is de regeling dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen uit paragraaf 4.1.3.2 Awb onverkort van kracht. Na een schriftelijke ingebrekestelling gaat het bestuursorgaan dwangsommen verbeuren indien alsnog geen besluit wordt genomen en bovendien kan de initiatiefnemer naar de bestuursrechter stappen om besluitvorming af te dwingen. De praktijk zal moeten uitwijzen of die laatste stap nu vaker genomen wordt om tijdige besluitvorming af te dwingen.