In een kamerbrief van 19 mei jl. heeft Minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu de Tweede Kamer geïnformeerd over de Invoeringswet Omgevingswet, die in het najaar van 2016 ter toetsing en consultatie zal worden voorgelegd. De Minister licht in de brief toe hoe de Invoeringswet de Omgevingswet op een aantal punten nader invult. In dit blogbericht wordt de toelichting op hoofdstuk 15 van de Omgevingswet beschreven, dat onder meer ziet op (plan)schade en nadeelcompensatie.
Hoofdstuk 15 Omgevingswet
Het hoofdstuk over schade in de Omgevingswet is gebaseerd op titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze titel zal mede in afwachting van deze wet op een nader te bepalen tijdstip in werking treden. De Minister wil hoofdstuk 15 aanvullen ten opzichte van de bepalingen in de Awb, omdat in de Awb nog geen rekening werd gehouden met de invoering van de Omgevingswet. Dat in titel 4.5 Awb nog geen rekening is gehouden met de Omgevingswet is overigens begrijpelijk, omdat het voorstel voor de Omgevingswet is ingediend nadat de titel door het parlement is aangenomen.
Aanvullingen
De Minister wil via de aanvullingen ten eerste bewerkstelligen dat het moment wordt vastgelegd waarop de burger om vergoeding van de geleden schade kan verzoeken. Om te voorkomen dat burgers langer dan strikt noodzakelijk in onzekerheid leven over schadevergoeding, wil de minister in de Omgevingswet regelen dat schade kan worden vergoed als duidelijk is welke schade daadwerkelijk zal worden geleden. Het vastleggen van het moment van het schadevergoedingsverzoek voorkomt dat schadeverzoeken verlammend werken op de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast vloeien de aanvullingen ook voort uit de bredere reikwijdte van het omgevingsplan ten opzichte van het bestemmingsplan.
Voorstel minister
Het voorstel van de minister bevat globaal de volgende punten:
- Directe schade kan worden vergoed zodra een omgevingsplan, dat schade veroorzaakt, onherroepelijk is geworden. Dit sluit aan op de huidige praktijk.
- Om vergoeding van indirecte schade (schade die ontstaat door een ontwikkeling in de buurt van het eigen terrein) kan worden verzocht op het moment dat de activiteit wordt uitgevoerd. Dit betekent dat alleen de mogelijkheden van het plan die daadwerkelijk worden geëffectueerd, voor schadevergoeding in aanmerking komen. Volgens de Minister is dat een belangrijke voorwaarde om flexibele en globale plannen te kunnen maken en om uitnodigingsplanologie van de grond te krijgen. De mogelijk maximale uitwerking van een plan is daarmee niet meer relevant.
- Aanvullend op en in tegenstelling tot de regeling in de Awb wil de minister een forfait (een drempel) vaststellen, waar beneden geen recht op schadevergoeding bestaat. Ten eerste om uitnodigingsplanologie van de grond te krijgen en ontwikkelingen ook financieel mogelijk te maken. Verder biedt een forfait direct duidelijkheid over de schaderisico’s aan alle partijen: overheid, initiatiefnemer en de benadeelde. Zonder forfait moeten alle verzoeken, ook de weinig kansrijke, in behandeling worden genomen. Dat zorgt voor hoge lasten. Een forfait van 5% onderstreept dat alleen bovenmatige schade voor vergoeding in aanmerking komt. De Minister wil aansluiten op de huidige praktijk en alleen een grondslag bieden voor vergoeding van bovenmatige schade door een forfait van 5% in te stellen.
Uitwerkingsvragen
De minister geeft aan dat de hierboven geschetste aanvullingen de aankomende tijd nader zullen worden uitgewerkt. Vanwege het feit dat burgers als gevolg van deze wijzigingen later dan nu het geval is duidelijkheid krijgen of indirecte schade wordt vergoed, wordt er ook gekeken naar een oplossing hiervoor. Een voorbeeld daarvan zou zijn het niet tegenwerpen van voorzienbaarheid tijdens de koop in het geval van indirecte schade. Een andere uitwerkingsvraag is of, en in hoeverre, het verleggen van vergoeding voor indirecte schade als gevolg van een omgevingsplan, passend is voor bijvoorbeeld het projectbesluit dat doorgaans heel concreet is en waarvan de uitvoering niet onzeker is.
Na de consultatie en verwerking van de consultatiereacties volgt de advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het verwerken van dat advies zal het concept-wetsvoorstel voor de invoeringswet aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.