Op 28 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van De Wouwse Tol B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 oktober 2011.
De Wouwse Tol expoiteert een wegrestaurant/hotel gelegen aan rijksweg A58 bij Bergen op Zoom. In de periode maart/augustus 2006 hebben wegwerkzaamheden plaatsgevonden waardoor de Wouwse Tol enige tijd slecht bereikbaar is geweest voor klanten, als gevolg waarvan zij schade heeft geleden. De minister van IenM heeft het verzoek tot nadeelcompensatie afgewezen, omdat de wegwerkzaamheden, waaronder de afsluiting van een afslag, niet tot een omzetdaling van ten minste 15% van de gemiddelde jaaromzet in de drie aan de wegwerkzaamheden voorafgaande kalenderjaren hebben geleid, zodat de door De Wouwse Tol geleden schade binnen het normale ondernemersrisico valt. Het beroep tegen dit besluit is door de rechtbank Breda ongegrond verklaard.
In het daartegen gerichte hoger beroep heeft de Afdeling op 5 december 2012 een tussenuitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat niet zonder meer, althans niet zonder nadere motivering, valt in te zien dat het hanteren van een vaste ondergrens van 15% van de omzet redelijk is in een geval zoals hier, waarin de weggebonden onderneming een horecabedrijf is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft De Wouwse Tol terecht betoogd dat het hanteren van een ondergrens van 15% van de omzet op jaarbasis, tot onvoldoende differentiatie tussen verschillende branches leidt en daarmee tot uiteenlopende gevolgen voor verschillende typen ondernemingen. Op dit punt zou een differentiatie op zijn plaats kunnen zijn, waarbij onder meer de kostenstructuur en de verhouding tussen kosten en omzet aan de orde komt. De Afdeling heeft de minister opgedragen nader te motiveren of en zo ja, in hoeverre de door De Wouwse Tol geleden schade binnen het normaal ondernemersrisico valt.
Bij brief van 22 maart 2013 heeft de minister, ter uitvoering van de tussenuitspraak, het besluit van 18 januari 2011 nader gemotiveerd en de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie gehandhaafd. In deze nadere motivering heeft de minister aangegeven dat met de drempel van 15% van de gemiddelde omzet over de drie voorgaande jaren invulling wordt gegeven aan de gedachte dat schade als gevolg van infrastructurele werken in beginsel voor rekening van de benadeelde dient te komen. Een redelijk handelend ondernemer die in belangrijke mate afhankelijk is van een goed functionerende infrastructuur voor zijn bedrijfsvoering, dient rekening te houden met een tijdelijke daling van de omzet als gevolg van infrastructurele maatregelen. De minister acht een nadere motivering voor het hanteren van een vaste drempel van 15%, waarbij wordt ingegaan op de vraag naar het belang van differentiatie tussen verschillende branches niet goed mogelijk. De minister stelt dat ook binnen een branche aanzienlijke verschillen optreden. Differentiatie is volgens de minister ook niet nodig. Daartoe stelt de minister dat het door De Wouwse Tol geleden omzetverlies niet de drempel van 15% overschrijdt. Nu het omzetverlies de drempel van 15% nadert, dient volgens de minister alleen te worden gekeken of de invloed van de schade op de onderneming aan toepassing van die drempel in de weg staat. De Wouwse Tol is volgens de minister niet onevenredig belast door het omzetverlies als gevolg van de werkzaamheden. De werkzaamheden zijn in een korte intensieve periode uitgevoerd en daardoor heeft De Wouwse Tol kosten kunnen besparen. In 2006 heeft zij een positief bedrijfsresultaat behaald, aldus de minister.
De minister heeft dan ook geconcludeerd dat toepassing van de drempel van 15% in dit geval gerechtvaardigd is.
De Afdeling is van oordeel dat de minister niet is geslaagd in de nadere motiveringsopdracht. Volgens de Afdeling heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom in een geval als dit een drempel van 15% redelijk is en ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen branches. Aldus heeft de minister een onjuiste uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak.
De Afdeling voorziet vervolgens zelf in de zaak en hanteert een drempel van 10% van de gemiddelde omzet over de drie voorafgaande jaren.
Uit de uitspraak van de Afdeling is af te leiden dat bij de bepaling van het normaal maatschappelijk risico wel een drempel mag worden gehanteerd, en ook dat de hoogte van die drempel 15% kan zijn. Wel dient de hoogte van de drempel mede af te hangen van de branche waartoe de onderneming behoort. Volgens de Afdeling hangt de invloed van een omzetdaling op het bedrijfsresultaat namelijk af van het type onderneming en dus van de branche.
Bronnen:
AbRvS 28 mei 2014, nr. 201112232/1/A2, ECLI:NL:RVS:2014:1868
AbRvS 5 december 2012 , nr. 201112232/1/T1/A2, ECLI:NL:RVS:2012:BY5105 (tussenuitspraak)