De Hoge Raad der Nederlanden gaat elke zomer twee maanden met reces. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet. Dat betekent dat er ook in deze vakantiemaanden elke week uitspraken worden gedaan die het signaleren waard zijn voor de praktijk van gebiedsontwikkeling. Bijvoorbeeld woensdag 13 augustus jl. over de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is de laatste tijd voor tegenstanders van ruimtelijke ontwikkelingen een populaire stok om mee te slaan. Meestal is het loos alarm en heeft het bevoegd gezag het ruimtelijke plan deugdelijk gemotiveerd. Maar soms gaat het mis, bijvoorbeeld bij het bestemmingsplan “Zwanenburg” van de gemeente Haarlemmermeer. Daar kan de praktijk dan weer van leren.
Het bestemmingsplan 'Zwanenburg' maakte toevoeging van detailhandel mogelijk op diverse locaties in het bestaande stedelijk gebied van Zwanenburg, grotendeels via een binneplanse wijzigingsbevoegdheid.
De Afdeling begint met de overweging dat ook bij een ontwikkeling die alleen met een wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt naar de Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gekeken. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of binnen de planperiode met een regionale behoefte aan de mogelijk te maken ontwikkelingen rekening moet worden gehouden en of die ontwikkeling in het licht van de Ladder in het plangebied zal kunnen worden gerealiseerd. Dat had de Afdeling eerder dit jaar ook al eens bepaald, maar het is goed om het weer vers in het geheugen te hebben.
Vervolgens geeft de Afdeling handvatten voor de motivering dat nieuwe detailhandel voorziet in een actuele regionale behoefte. De Afdeling geeft aan dat de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Gemotiveerd moet worden dat rekening is gehouden met de mogelijkheid van winkelleegstand. Niet omdat een bestemmingsplan concurrentieverhoudingen moet regelen; daar is het uitdrukkelijk niet voor. Het gaat erom dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden.
Uit de uitspraak volgt dat een zeker overaanbod bij de onderbouwing van de actuele regionale behoefte geen probleem hoeft te zijn. Als maar duidelijk gemotiveerd wordt dat er niet dusdanige leegstand zal ontstaan dat de goede ruimtelijke ordening in het geding komt. Dat biedt in bepaalde gevallen mogelijk net de nodige ruimte. Bevoegd gezag en ontwikkelaar kunnen daar hun voordeel mee doen.
Bron: AbRvS 13 augustus 2014, nr. 201308486/1/R1